ECLI:NL:TGZCTG:2014:244 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.137

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:244
Datum uitspraak: 19-06-2014
Datum publicatie: 19-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.137
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een verpleegkundige. Klager is vanwege een TBS-veroordeling onder behandeling bij een forensische psychiatrische poli- en dagkliniek, waar verweerder (verpleegkundige) als teamleider werkzaam is. Klager woont thuis. Klager verwijt verweerder : 1) dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming van klager informatie aan de politie en aan een instelling voor geestelijke gezondheidszorg te geven, 2) dat klager sinds het incident van 5 maart 2012 behandeling is onthouden en 3) dat zonder klagers toestemming door verweerder zijn medische gegevens aan het Regionaal Tuchtcollege zijn verzonden. Het RTG Zwolle heeft de klacht afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.137 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 20 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 februari 2013, onder nummer 072/2012, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 mei 2014, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga. Klager is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het als bijlage bij het verweerschrift overgelegde dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren 1961, is in 1999 door de Reclassering D. verwezen naar de E., een forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek, in het kader van voorwaardelijke beëindiging van de hem opgelegde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (TBS). Klager is in 1990, na een eerdere veroordeling wegens poging tot doodslag op een psychiater, veroordeeld tot TBS wegens poging tot doodslag. In 1998 was volgens de DSM IV-classificatie bij klager op As I vastgesteld een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en een sociale angststoornis en op As II een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en theatrale trekken.

Verweerder is als teamleider werkzaam bij De E..

Klager en F., hoofd poli- en dagkliniek van De E., hebben op 24 februari 1999 een behandelovereenkomst ondertekend met de navolgende inhoud, voor zover hier thans van belang:

“ondergetekende: A. geboren 1961

verklaart akkoord te gaan met het behandelplan, zoals beschreven. Dit plan is met hem/haar doorgenomen en de inhoud wordt door hem/haar onderschreven. Hiermee maakt hij/zij kenbaar mede verantwoordelijk te zijn voor het gewenste veranderingsproces dat moet leiden tot verminderde delictgevaarlijkheid c.q. verkleind recidiverisico.

Hij/zij gaat akkoord met het feit dat alles wat hij/zij met één van de medewerkers van de poli- of dagkliniek bespreekt, ook besproken zal worden met al degenen, die betrokken zijn bij zijn behandeling. Dit betreft ook personen, die niet in dienst zijn van de poli- of dagkliniek, maar betrokken zijn bij de behandeling van hun instelling, zoals bijvoorbeeld zijn/haar reclasseringsmedewerker.

Wanneer in de ogen van de staf van de polikliniek of de reclassering het recidivegevaar te groot wordt, kan in samenspraak met de reclassering door de polikliniek en/of de reclassering justitie of politie geïnformeerd worden.

De verantwoordelijkheid voor deze beslissing ligt voor wat betreft de poli- en dagkliniek bij de heer F., tweede ondergetekende.”

Vanaf de aanmelding van klager bij De E. psychiatrische en psychologischebehandeling ingezet met ondersteuning door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige.

Dat was vanaf 2004 Mevrouw G. (hierna: G.). Zij vervulde tevens de rol van hoofdbehandelaar van klager.

Zij bracht eens in de twee à drie weken een huisbezoek. Buiten die contacten was zij tijdens kantooruren voor klager bereikbaar op een mobiel telefoonnummer.

Klager is in maart 2011 op zijn verzoek door zijn huisarts doorverwezen voor nadere diagnostiek naar H..

Op 15 september 2011 heeft klager telefonisch contact opgenomen met G. om te bespreken dat hij tweemaal door medewerkers van een elektronicawinkel was verwijderd uit de winkel. De eerste keer vanwege het in de winkel bekijken van erotische websites op een computer en de tweede keer in verband met het feit dat hij niet in de betreffende winkel mocht komen op dat moment. G. heeft in samenspraak met klager contact opgenomen met de elektronicawinkel. Zij heeft getracht te bemiddelen en klager geadviseerd geen laster- en/of wraakcampagne te starten tegen de elektronicawinkel.

Op 7 februari 2012 heeft klager een toestemmingsformulier ondertekend waarin klager toestemming geeft aan H. tot het opvragen of verstrekken van informatie bij De E.

Op 4 maart 2012 om 03.50 uur is een bericht, met hierna te vermelden inhoud, ingesproken op de voicemail van G.. Op 5 maart 2012 heeft G. dit incident gemeld bij haar teamleider, verweerder.

Klager had zijn naam niet vermeld en het telefoonnummer was afgeschermd, echter G. meende de stem van klager te herkennen.

Verweerder en G. hebben op 6 maart 2012 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd waarvan op 8 maart 2012 een verslag in een brief aan klager is toegezonden, met de navolgende inhoud:

“Wij hebben dinsdag 6 maart jl. een gesprek gevoerd, in aanwezigheid van G.. De aanleiding voor dit gesprek betreft het vermoeden van het versturen van een seksueel getint voicemailbericht aan de eerder genoemde medewerkster.

Op dinsdag 6 maart hebben wij u onverwacht een extra huisbezoek gebracht.

Bij de vraag naar uw vermoeden naar de reden van dit extra huisbezoek, zegt u wel een vermoeden te hebben. Wij hebben u gevraagd of u dit vermoeden wilt uitspreken. Dit hebt u gedaan.

U zegt dat u lijm heeft gesnoven en mede hierdoor seksueel opgewonden bent geraakt.

U hebt hierop in de nacht van zaterdag op zondag om 3.50 uur, gebeld naar de mobiel

van G. en de volgende boodschap hebt ingesproken:

Oh……, ik lig zo lekker aan mijn piemel te trekke en zo lekker aan de solutie te snuive, ik hou zo verschrikkelijk veel van je…aahhh lieve schat…ahhh yes, Enz, enz.

Tijdens het huisbezoek hebben we ook uw schaamte gezien en hebt u excuses aangeboden voor uw gedrag.

Tijdens het huisbezoek hebben wij u laten (weten, rtc) hoe wij achter de afzender van het voicemail bericht geprobeerd hebben te komen. Hiervoor hebben we twee wegen bewandeld: goed luisteren om de stem te herkennen en contact met politie om op deze manier uw afgeschermde nummer te achterhalen.

Wij zijn bij u gekomen omdat wij dachten uw stem te herkennen.

Gemaakte afspraken:

· Time out in de begeleiding door G.

· Tijdens de time out kunt u, tijdens kantooruren, contact opnemen met C. Dit met vragen over de time out, maar ook over de behandeling/begeleidinginhoudelijke zaken...

· De ontstane situatie zal binnen De E., middels een Multi Disciplinair Overleg (MDO) worden besproken.

· Wij overwegen om vanuit de E. aangifte te doen, dan wel melding te maken bij de politie van het incident.

Vanuit het overleg binnen De E., kan ik u het volgende melden:

· De E. heeft een melding gedaan van het incident, bij de politie B..

· U staat gepland voor de MDO bespreking van 28 maart.

· Wij hebben de samenwerkingspartner i.z. uw behandeling (Mevr. H.) geïnformeerd over het incident en de time-out in de begeleiding.

Door middel van deze brief hebben wij u de gemaakte afspraken willen bevestigen en u tevens geïnformeerd over de vervolgacties die zijn ondernomen.

Hoogachtend,

C.

Teamleider FPT De E.”

Op 8 maart 2012 heeft verweerder een telefonische melding gedaan over het incident bij de politie in B..

Op 21 maart 2012 is er contact geweest tussen G. en mevrouw H.. Het telefoontje van klager is besproken.

Op 5 april 2012 rapporteert verweerder dat I. tijdelijk hoofdbehandelaar wordt.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming van klager informatie aan de politie B. en H. te geven. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hem sinds het incident van 5 maart 2012 behandeling is onthouden. In repliek heeft klager zijn klacht aangevuld en verwijt hij verweerder dat zonder klagers toestemming zijn medische gegevens aan het regionaal tuchtcollege zijn verzonden door verweerder.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het delen van informatie met de politie B. niet verwijtbaar is. Verweerder wijst in dit verband primair op het beleid van De E.. Hij stelt zich op het standpunt dat, nu artikel 47, eerste lid, aanhef van de Wet BIG alleen ziet op persoonlijke verwijtbaarheid klachten over het beleid van de instelling, in casu De E., niet-ontvankelijk zijn.

Verder wijst verweerder op de door klager ondertekende behandelovereenkomst, op het vroegere delictgedrag van klager en op het feit dat klager was betrapt op het bekijken van een erotische site in een elektronicawinkel.

Verweerder wijst erop dat er alleen melding is gedaan bij de politie. Mede gezien de voorgeschiedenis van klager en de recente gebeurtenissen, meent verweerder dat het gerechtvaardigd was om het grensoverschrijdende handelen van klager te melden bij de politie. Wat betreft het informeren van (de behandelaar van) H. merkt verweerder op dat dit ex artikel 457, tweede lid van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en op grond van de door klager getekende toestemmingsverklaring geoorloofd was.

Verweerder voert ten slotte aan dat na het incident aan klager is meegedeeld middels de brief van 8 maart 2012 dat klager contact op kon nemen met verweerder en vervolgens I. die op 28 maart 2012 de behandeling van klager had overgenomen. Verweerder betwist dan ook dat klager hulp/behandeling is onthouden.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding het klachtonderdeel omtrent het overleggen van het medisch dossier door verweerder aan het college als eerste te behandelen nu dit van belang is voor de inhoudelijke beoordeling van de overige klachtonderdelen.

Het college is van oordeel dat verweerder door het medisch dossier aan het college te overleggen geen geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Teneinde de klachten te kunnen beoordelen is het van belang kennis te kunnen nemen van het behandelingsverloop van klager zoals deze blijken uit het medisch dossier. Verweerder mocht dus aannemen dat hij met overlegging van deze gegevens zijn verweer kon onderbouwen en was daartoe ook gerechtigd in het kader van zijn verdediging.

5.3

Klager verwijt verweerder dat deze zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het melden van voornoemd incident van 4 maart 2012 bij de politie B.

Nu klager niet over het beleid van De E. klaagt, doch over het melden in dit individuele geval, is klager ontvankelijk wat betreft dit klachtonderdeel.

Het college acht het melden gelet op alle omstandigheden van het geval en met name de incidenten in september 2011 en op 4 maart 2012, tegen de achtergrond van de eerdere delicten van klager tegen ondermeer een zorgverlener, en de inhoud van de behandelovereenkomst gerechtvaardigd.

5.4

Klager verwijt verweerder dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het melden van voornoemd incident van 5 maart 2012 bij H..

Het college is van oordeel dat verweerder gehandeld heeft conform de behandelovereenkomst tussen klager en De E.. Gelet op de door klager ondertekende behandelovereenkomst was hij op de hoogte van het feit dat al hetgeen hij bespreekt, ook besproken zal worden met al degenen die betrokken zijn bij zijn behandeling. Dit betreft ook personen die niet in dienst zijn van de poli- of dagkliniek, maar betrokken zijn bij de behandeling van hun instelling. De melding van het incident was niet alleen relevant voor het onderzoek door H., maar ook voor de veiligheid van de aldaar werkzame zorgverleners.

5.5

Klager verwijt verweerder verder dat klager behandeling onthouden is sedert het incident van 5 maart 2012.

Uit de brief van 8 maart 2012 blijkt dat klager zich kon wenden tot verweerder voor begeleiding/behandelinginhoudelijke zaken. Uit hetgeen verweerder heeft gerapporteerd op 5 april 2004 blijkt dat vervolgens I. aan klager was toegewezen als behandelaar. Klager is dan ook geen behandeling onthouden.

5.6

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond is zodat als volgt dient te worden beslist.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere

beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. A.R.O. Mooy, leden juristen en drs. D.A.Polhuis en P van der Zee, leden beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 19 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.