ECLI:NL:TGZCTG:2014:242 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.035
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:242 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-06-2014 |
Datum publicatie: | 19-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.035 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een verpleegkundige. Verweerder is manager bedrijfsvoering van een afdeling van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Klager heeft zich aangemeld voor een behandelprogramma psychotrauma en heeft op enig moment in het kader van het bepalen van de keuze voor een bepaald zorgprogramma telefonisch gesproken met een medewerkster - psychologe - van de afdeling waarvan verweerder manager is. De klacht houdt in dat deze medewerkster: 1) Onzorgvuldig heeft gehandeld; 2) Bewust heeft afgesproken dat geen informatie en namen worden gegeven; 3) De macht van de intake heeft geschonden; 4) Het vertrouwen heeft geschonden; 5) Getracht heeft een indicatie te krijgen voor een ziekte die klager niet heeft. De klachten vallen volgens klager onder verantwoordelijkheid van verweerder. RTG Amsterdam: Verweerder heeft zich niet begeven op het gebied van de individuele gezondheidszorg jegens klager. Verweerder heeft enkel de klacht over de intake afgehandeld en dat handelen valt niet onder het bereik van de Wet BIG. Klager niet-ontvankelijk in de klacht. Het CTG verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.035 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te ‘s-Gravenhage,
verweerder in beide instanties, gemachtigde
mr. K.T.B. Salomons.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 25 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 november 2012, onder nummer 11/478Vp, heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 mei 2014, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. K.T.B. Salomons. Klager is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is manager bedrijfsvoering van de E. (E.), welke onderdeel is van de F., waartoe G. behoort.
2.2 Klager heeft zich, na een verwijzing door zijn bedrijfsarts, aangemeld voor het behandelprogramma psychotrauma van G. te H.
2.3 Op 3 juni 2011 heeft een medewerkster van de E., een niet BIG-geregistreerde psychologe, telefonisch contact opgenomen met klager. Zij heeft, telefonisch, een interview afgenomen teneinde een keuze te kunnen maken naar welk zorgprogramma van G. de aanvrager moest worden geleid. Dit gesprek was bedoeld om een eerste inschatting te maken voor een juiste toeleiding. De medewerkster heeft in het gesprek aangegeven met de bedrijfsarts te willen overleggen, klager echter gaf de voorkeur aan de huisarts, “ die kent hem beter”. In dit gesprek heeft de medewerkster onder meer gezegd dat zij de indruk had dat klager psychotisch zou zijn en dat zij nadere informatie wilde, zodat zij hem kon aanmelden bij het best passende programma.
Na overleg met de huisarts heeft de medewerkster klager gebeld met het verzoek contact op te nemen met de huisarts. Vervolgens hebben klager en de huisarts met elkaar e-mailcorrespondentie gevoerd.
2.4 Op 6, 7 en 8 juni 2011 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de huisarts en de E.
2.5 Klager heeft op 8 juni 2011 een klacht ingediend over de handelwijze van de medewerkster. Verweerder heeft de afhandeling van de klacht op zich genomen.
2.6 Aan klager is aanvankelijk de naam van de medewerkster niet gegeven door G..
2.7 Op 20 juni 2011 heeft de intake van klager bij G. plaatsgevonden bij het zorgprogramma psychotrauma.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat (de medewerkster van) de E.
1. onzorgvuldig heeft gehandeld;
2. bewust heeft afgesproken dat geen informatie en namen worden gegeven;
3. de macht van de intaker heeft geschonden;
4. het vertrouwen heeft geschonden;
5. getracht heeft een indicatie te krijgen voor een ziekte die klager niet heeft.
Deze klachten vallen volgens klager onder verantwoordelijkheid van verweerder.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Aan de orde is de vraag of het handelen of nalaten, zoals door de klager aan verweerder wordt verweten, tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Daarbij is met name het gegeven van belang dat verweerder niet zelf zorg verleende aan klager, maar dat hij wordt aangesproken in zijn hoedanigheid van manager bedrijfsvoering van de zorginstelling waar klager zich aangemeld had voor intake/behandeling.
5.2 Als uitgangspunt geldt dat verpleegkundigen in een bestuurlijke en/of leidinggevende functie voor hun handelen tuchtrechtelijk aangesproken kunnen worden. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten, maar ook enig ander handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Ook dit laatste handelen zou tot een tuchtrechtelijke veroordeling kunnen leiden, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.
Dit brengt met zich dat de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg zoals opgenomen in artikel 1 van de Wet BIG niet in de weg behoeft te staan dat handelen van verpleegkundigen in een bestuurlijke of leidinggevende functie als tuchtrechtelijk relevant handelen aan de tuchtrechter wordt voorgelegd.
5.3 Op grond van artikel 47 van de Wet BIG is voor het onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak in de eerste plaats vereist dat de verpleegkundige heeft gehandeld in die hoedanigheid. Dat is hier niet het geval. Verweerder heeft zich niet begeven op het gebied van de individuele gezondheidszorg jegens klager. Verweerder heeft enkel de klacht over de intake afgehandeld (zie onder 2.5) en dat handelen valt niet onder het bereik van de Wet BIG. Daarom is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klager stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij door het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht. Met zijn beroep beoogt klager de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de klacht slechts betrekking heeft op de klachtafhandeling door de verpleegkundige. De wijze waarop de intake heeft plaatsgevonden staat derhalve – wat daar verder ook van zij – in deze zaak niet ter discussie.
4.4. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. A.R.O. Mooy, leden juristen en drs. D.A. Polhuis en P van der Zee, leden beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 19 juni 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.