ECLI:NL:TGZCTG:2014:241 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.483

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:241
Datum uitspraak: 12-06-2014
Datum publicatie: 12-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.483
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij vertrouwelijke en medische gegevens van klager zonder diens toestemming heeft gedeeld met de psychotherapeut. Volgens klager heeft de huisarts daarmee zijn beroepsgeheim geschonden. Klager had aangegeven dat hij niet wilde dat verweerder medische gegevens over hem zou doorgeven of delen met de psychotherapeut. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de als ongegrond klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.483 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, jurist bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 januari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

5 november 2013, onder nummer 1320, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 mei 2014, waar zijn verschenen klager en de arts, die werd bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga voornoemd.

Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder was van april 2010 tot en met medio september 2010 de huisarts van klager. Tijdens een consult op 11 juni 2010 stelde verweerder klager voor een psychotherapeut in te schakelen. Verweerder heeft toen in het bijzijn van klager telefonisch contact opgenomen met de psychotherapeut en gezegd dat klager een afspraak zou maken. Dat heeft klager gedaan en op 14 juni 2010 vond het intakegesprek plaats met de psychotherapeut. Daarna wilde klager geen verdere behandeling door de psychotherapeut. Deze heeft in een brief van 22 juni 2010 aan verweerder verslag gedaan van zijn bevindingen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij vertrouwelijke en medische gegevens van klager zonder diens toestemming heeft doorgegeven aan en gedeeld met de psychotherapeut. Verweerder heeft daarmee zijn beroepsgeheim geschonden, hoewel klager tijdens het gesprek op 11 juni 2010 had aangegeven dat hij niet wilde dat verweerder medische gegevens hem betreffende zou doorgeven.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder maakte zich medio juni 2010 zorgen over de ontwikkeling van de depressie bij klager. Tijdens het consult op 11 juni 2010 heeft verweerder in het bijzijn van klager en diens partner contact opgenomen met de psychotherapeut. Er is niets achter de rug van klager om gebeurd. Verweerder heeft daarna geen bemoeienis meer gehad met de psychotherapie. Hij heeft na de behandeling een terugkoppeling ontvangen van de psychotherapeut en die informatie is verwerkt in de patiëntenkaart. Verweerder is er niet verantwoordelijk voor dat de psychotherapeut contact met hem opneemt en zijn bevindingen terugkoppelt.

5. De overwegingen van het college

Partijen zijn het erover eens dat verweerder tijdens het consult op 11 juni geen medische informatie over klager heeft verstrekt aan de psychotherapeut. Volgens klager is dat op een later tijdstip wel gebeurd. Hij baseert zich daarbij ondermeer op hetgeen de psychotherapeut tijdens een eerdere tuchtprocedure heeft gezegd en op een specificatie van de zorgverzekeraar, waaruit blijkt dat de psychotherapeut 4 gesprekken met de huisarts heeft gedeclareerd. Verder wijst klager op een passage in het patiëntendossier.

Het college oordeelt dat beweringen van de psychotherapeut in een door klager tegen hem ingestelde tuchtprocedure geen feiten zijn, die als vaststaand kunnen worden aangenomen in de onderhavige procedure. Verweerder was immers in die procedure geen partij. Hij ontkent dat hij de psychotherapeut medische gegevens over klager heeft verstrekt. Verweerder denkt dat de psychotherapeut één keer telefonisch contact met hem heeft opgenomen, maar kan zich de inhoud van dat gesprek niet meer herinneren.

Uit het patiëntendossier is het college gebleken dat verweerder en de psychotherapeut zich zorgen maakten over klager. In het dossier staat niet dat, c.q. welke, medische gegevens verweerder aan de psychotherapeut heeft verstrekt. Het college acht het aannemelijk dat verweerder heeft geluisterd naar de bevindingen van de psychotherapeut en dat hij diens brief van 22 juni 2010 heeft gelezen, maar dat impliceert niet een schending van het medisch beroepsgeheim.

Het declaratiegedrag van de psychotherapeut bij de verzekeraar zegt niets over de inhoud van een gesprek/gesprekken met verweerder. Bovendien klopte het declaratiegedrag van de psychotherapeut volgens klager niet. Zo corresponderen de declaraties, voorzover het de contacten met klager zelf betreft, volgens klager niet met de werkelijk aan hem gespendeerde tijd. Ook om die redenen valt aan het declaratiegedrag van de psychotherapeut onvoldoende steun voor het standpunt van klager te ontlenen.

Tenslotte: klager heeft niet gesteld noch is overigens gebleken dat verweerder uit eigen initiatief contact met de psychotherapeut heeft opgenomen om medische gegevens uit te wisselen. Wel staat voor het college vast dat verweerder bij zijn handelen het belang van klager steeds voor ogen heeft gehad.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de feitelijke grondslag van de klacht niet genoegzaam is komen vast te staan, zodat deze zal worden afgewezen .”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. C.H.M. van Altena en mr. M.A. van der Ham, leden-juristen en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en

drs. M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.