ECLI:NL:TGZCTG:2014:24 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.450
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-01-2014 |
Datum publicatie: | 28-01-2014 |
Zaaknummer(s): | c2012.450 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de neurochirurg dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding van de operatie, daar de arts voorafgaand aan de operatie niet de medisch relevante informatie van klaagster heeft opgevraagd bij het verwijzende ziekenhuis. Hierdoor was niet bekend dat klaagster allergisch was voor narcoleptica, dat zij was ingesteld op medicatie voor de ziekte van Crohn (Asacol) en dat zij bekend was met een hemochromatose. Daarnaast is niet met klaagster besproken dat zij niet door de arts maar door een collega van hem zou worden geopereerd. Voorts verwijt klaagster de arts dat hij tijdens het poliklinisch consult nooit heeft gesproken over een ‘herseninfarct’ als een mogelijk risico van een cervicale laminectomie. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.450 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., neurochirurg, wonende te F., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J.C.E. Blondeau, als jurist werkzaam binnen de Sector Juridische Zaken van het E. te F..
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster – heeft bij brief van 23 december 2010, ingekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de neurochirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 oktober 2012, onder kenmerk 2010-251b, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De neurochirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummer C2012.449, C2012.451, C2012.452 en C2012.453 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 november 2013, waar zijn verschenen klaagster en de neurochirurg, bijgestaan door mr. Blondeau.
Mr. Blondeau heeft de standpunten van de neurochirurg toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op 11 mei 2005 is klaagster door de arts gezien tijdens zijn poliklinisch spreekuur. Klaagster was door een neuroloog uit het G. te F. verwezen naar het E. wegens een vernauwing van het wervelkanaal ter hoogte van de nek.
Na overleg met klaagster is besloten tot een operatie, waarna zij door de arts op de opnamelijst is geplaatst en doorverwezen naar de anesthesioloog voor verdere preoperatieve screening.
Wegens toenemende klachten is klaagster eerder opgeroepen voor de operatie. Ter voorbereiding is zij op 8 juli 2005 opgenomen. De operatie, een zogeheten cervicale laminectomie, vond plaats op 11 juli 2005 en is niet door de arts zelf maar door een collega van hem uitgevoerd. Tijdens de operatie heeft klaagster een complicatie doorgemaakt waarbij zij in korte tijd veel bloed heeft verloren. Na een kort verblijf op de IC is klaagster overgeplaatst naar de afdeling neurochirurgie. Klaagster is verder behandeld door de neurochirurg die haar geopereerd had. Op 4 augustus 2005 is klaagster uit het E. ontslagen.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding van de operatie, daar de arts voorafgaand aan de operatie niet de medisch relevante informatie van klaagster heeft opgevraagd bij het verwijzende ziekenhuis. Hierdoor was niet bekend dat klaagster allergisch was voor narcoleptica, dat zij was ingesteld op medicatie voor de ziekte van Crohn (Asacol) en dat zij bekend was met een hemochromatose. Daarnaast is niet met klaagster besproken dat zij niet door de arts maar door een collega van hem zou worden geopereerd.
Voorts verwijt klaagster de arts dat hij tijdens het poliklinisch consult nooit heeft gesproken over een ‘herseninfarct’ als een mogelijk risico van een cervicale laminectomie.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het eerste onderdeel van de klacht betreft het verwijt van een onzorgvuldige voorbereiding van de operatie, alsmede het verwijt dat van te voren niet was besproken dat een collega van de arts de operatie uiteindelijk zou uitvoeren.
De arts heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij over voldoende (medische) informatie beschikte.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de informatie in de verwijzing van klaagster naar het E. adequaat is geweest. Naast de uitgebreide verwijsbrief van de neuroloog uit het G. beschikte de arts over de MRI en de brief van de verwijzend neuroloog aan de huisarts van klaagster. In deze brief wordt melding gemaakt van de relevante voorgeschiedenis en van het medicijngebruik (o.a. Asacol) van klaagster. Op basis van dit alles kan geconcludeerd worden dat de arts voldoende relevante (medische) gegevens voorhanden had en dat hij niet nog meer informatie behoefde op te vragen van het verwijzende ziekenhuis. Het is overigens in de praktijk niet gebruikelijk dat het verwijzend ziekenhuis het volledige medische dossier van de patiënt opstuurt.
Klaagster wist dat de operatie door een collega van de arts zou worden verricht. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat zij hiervan schriftelijk door de opnamecoördinator op de hoogte is gesteld. Niet gebleken is dat zij daartegen op dat moment bezwaar heeft gemaakt.
Gelet op het bovenstaande dient het eerste klachtonderdeel te worden afgewezen.
5.2 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat de arts ‘een herseninfarct’ niet heeft genoemd als een risicofactor van een cervicale laminectomie.
In zijn verweer heeft de arts aangevoerd dat tijdens het poliklinische consult de voor- en nadelen alsmede de mogelijke risico’s van een cervicale laminectomie duidelijk aan de orde zijn gesteld. Geconstateerd wordt dat de arts de belangrijkste complicaties van genoemde ingreep (dwarslaesie, toename van neurologische uitval en bloedverlies) wel heeft vermeld. Gelet op het feit dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat na een cervicale laminectomie een herseninfarct optreedt, kan het de arts niet (tuchtrechtelijk) worden verweten dat hij hiervan geen melding heeft gemaakt aan klaagster.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De neurochirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, behoudens het navolgende.
4.4 Uit de stukken van het geding en uit al hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep naar voren is gekomen, maakt het Centraal Tuchtcollege op dat een eventueel toename van een geheugenstoornis mogelijkerwijze
het gevolg zou kunnen zijn van de complicaties die zich tijdens de operatie van klaagster op 11 juli 2005 heeft voorgedaan. Dat betekent echter geenszins dat er sprake is van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de neurochirurg. Aanwijzingen voor zodanig tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen van de neurochirurg zijn er naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet.
4.5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate
en mr. M. Wigleven, leden juristen en dr. R.T. Ottow en dr. M.M. Veering, leden beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
23 januari 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.