ECLI:NL:TGZCTG:2014:237 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.355

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:237
Datum uitspraak: 12-06-2014
Datum publicatie: 12-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.355
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager was gedetineerd en verbleef in een penitentiaire inrichting waar verweerder op dat moment als huisarts werkzaam was. Klager verwijt verweerder dat hij in een stoffige omgeving moet werken terwijl hij daar ziek van wordt. Klager wil graag werken, maar in een aangepaste ruimte, zoals in een keuken. Klager voelt zich niet serieus genomen door verweerder. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij de klacht heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen en verwerpt het beroep voor het overige.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.355 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. M.A.W. Ketelaars Helmond,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, jurist bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 5 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

26 augustus 2013, onder nummer 1371, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van14 mei 2014, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. M.A.W. Ketelaars Helmond voornoemd, en de arts, bijgestaan door

mr. V.C.A.A.V. Daniels voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager was gedetineerd en verbleef in een penitentiaire inrichting (PI) waar verweerder op dat moment als huisarts werkzaam was. Klager was bekend met een allergie voor huisstof en wol, waarvoor hij geen behandeling wenste. Daarnaast was klager bekend met knieproblemen. Er was sprake van geopereerd kruisbandletsel aan de rechter knie en een niet geopereerde voorste kruisbandruptuur links. Daarnaast waren er diverse kraakbenige letsels.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij in een stoffige omgeving moet werken terwijl hij daar ziek van wordt. Hij krijgt dan last van een kriebelende neus, brandende ogen, niesbuien, uitslag en jeuk. Klager wil graag werken, maar in een aangepaste ruimte, zoals in een keuken. Klager voelt zich niet serieus genomen.

4. Het standpunt van verweerder

In verband met de knieklachten van klager heeft verweerder hem aangeraden geen groepssport te doen, maar zich te beperken tot wat hij wel kan in de fitnesszaal.

Klager wenst voor zijn klachten geen chronische onderhoudsbehandeling antihistaminica – lokaal en/of oraal – in te nemen. Enerzijds uit principe, anderzijds wegens vermeende bijwerkingen. Nochtans is dat de standaardprocedure bij dergelijke klachten. Overigens staat klager als stevige roker bekend.

Een stofvrije omgeving is in de praktijk ondoenbaar. Daarom probeert de PI arbeid in een stofarme omgeving aan te bieden. Verweerder adviseerde de PI klager geen arbeid te laten verrichten op de houtafdeling. Overigens is arbeid sinds 1 mei 2012 niet meer verplicht binnen de PI. Een gedetineerde kan aftekenen, maar krijgt dan niet de bescheiden vergoeding en verblijft tijdens de arbeidsuren dan veel meer op cel.

Tijdens het verblijf probeerden directie en de medische dienst arbeid in een stofarme omgeving aan te bieden. Dit is blijkbaar niet tot volle tevredenheid van klager gelukt. Voor verweerder is er geen sprake van arbeidsongeschiktheid op medische grond.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden al het redelijk mogelijke heeft gedaan om klager bij zijn problemen hulp te bieden. Van verweerder kan niet worden verlangd dat hij een stofvrije werkomgeving aanbiedt, als deze niet voorhanden is. Verweerder heeft het mogelijke gedaan door te adviseren een wel aanwezige stofarme omgeving aan te bieden; verder gaat zijn verantwoordelijk-heid ook niet. Als dat al anders zou zijn dan moet de klacht stranden op het feit dat klager weigert zich voor zijn allergie te laten behandelen, zoals verweerder hem wel had aangeboden.

Dat de knieklachten van klager hem belemmeren om in de winkel te werken, is niet komen vast te staan; bovendien heeft klager geen enkele verplichting tot werken.

Ook voor het overige is niet komen vast te staan dat verweerder op enigerlei wijze jegens klager is tekortgeschoten. Het college wijst de klacht af als kennelijk ongegrond.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft onder aanvoering van een drietal grieven hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van de klacht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Voor zover de tweede grief van klager inhoudt dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte niet heeft geoordeeld over een aantal klachtonderdelen, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het Regionaal Tuchtcollege niet meer klachtonderdelen hoefde te lezen in de door klager geformuleerde klacht dan de klachtonderdelen die het Regionaal Tuchtcollege heeft beoordeeld. Voor zover klager zijn klacht in hoger beroep heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van die klachtonderdelen.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij zijn klacht

heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. C.H.M. van Altena en mr. M.A. van der Ham, leden-juristen en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en

drs. M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.