ECLI:NL:TGZCTG:2014:23 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.453
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-01-2014 |
Datum publicatie: | 28-01-2014 |
Zaaknummer(s): | c2012.453 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de revalidatiearts dat zij zonder adequaat revalidatieplan en/of revalidatietraject uit het Erasmus MC is ontslagen. Hierdoor heeft klaagster extra letsel, klachten en beperkingen opgelopen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.453 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., revalidatiearts, wonende te F., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.J.C.E. Blondeau, als jurist werkzaam binnen de Sector Juridische Zaken van het E. te F..
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster – heeft bij brief van 23 december 2010, ingekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de revalidatiearts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 oktober 2012, onder kenmerk 2010-251e, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De revalidatiearts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummer C2012.449, C2012.450, C2012.451 en C2012.452 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 november 2013, waar zijn verschenen klaagster en de revalidatiearts, bijgestaan door mr. Blondeau.
Mr. Blondeau heeft de standpunten van de revalidatiearts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op 11 mei 2005 heeft klaagster, na verwijzing door een neuroloog uit het G. te F., de polikliniek neurochirurgie van het E. bezocht wegens een vernauwing van het wervelkanaal ter hoogte van de nek. Na overleg met klaagster is besloten tot een operatie, waarna zij op de opnamelijst is geplaatst en doorverwezen naar de polikliniek anesthesiologie voor verdere preoperatieve screening.
Wegens toegenomen klachten is de opname- en operatiedatum van klaagster vervroegd.
Ter voorbereiding is klaagster op 8 juli 2005 opgenomen in het E.. De operatie, een zogeheten cervicale laminectomie, heeft plaatsgevonden op 11 juli 2005. Tijdens de operatie is er sprake geweest van een ernstige complicatie; door een scheur in een gestuwde peridurale ader heeft klaagster in korte tijd veel bloed verloren (binnen 10-15 minuten 2 ½ liter, bovenop de 1 liter die klaagster tot dan toe had verloren). Klaagster heeft hierop gedurende korte tijd een zeer lage bloeddruk gehad. De bloeding is onder controle gebracht, waarna de operatie verder is voltooid. Postoperatief heeft klaagster een korte periode op de IC gelegen, waarna zij is overgeplaatst naar de afdeling neurochirurgie. Vanaf 22 juli 2005 tot en met 4 augustus 2005 (de ontslagdatum van klaagster) is de afdeling revalidatiegeneeskunde in consult geweest.
Na de operatie had klaagster last van uitval (krachtsvermindering) van de rechterarm en was er sprake van (toegenomen) geheugenstoornissen. Er zijn naar de oorzaak van deze klachten verschillende onderzoeken verricht, waaronder een EMG, röntgenopnames en CT-scans.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts, kort samengevat, dat zij zonder adequaat revalidatieplan en/of revalidatietraject uit het E. is ontslagen. Hierdoor heeft klaagster extra letsel, klachten en beperkingen opgelopen.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
In verband met krachtsvermindering in haar rechterarm en toegenomen geheugenstoornissen is klaagster tijdens haar opname van 22 juli tot en met
4 augustus 2005 op de afdeling neurochirurgie reeds in consult gezien door de afdeling revalidatiegeneeskunde van het E.. De arts heeft aangegeven dat klaagster uitvoerig is onderzocht. Klaagster is mede gezien door de ergotherapeute. Vaststaat dat een revalidatieplan reeds tijdens de opnameperiode was ingezet. Vanwege de toegenomen geheugenstoornissen is driemaal een CT-scan van de hersenen gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op géén van deze scans afwijkingen te zien waren. Eind augustus 2005 is ook aanvullende diagnostiek verricht in de vorm van een EMG, om op basis van de uitkomsten van dit onderzoek een revalidatieplan te kunnen opstellen voor de klachten van de arm.
Naar aanleiding van het revalidatiegeneeskundig onderzoek bleek dat klinische revalidatie medisch niet geïndiceerd was. Er werd een controleafspraak op de polikliniek revalidatiegeneeskunde gemaakt om te beoordelen of aanvullende poliklinische revalidatie alsnog geïndiceerd was. Tijdens het poliklinisch consult op 5 september 2005 bleek al sprake te zijn van enig herstel van de arm. Daar de geheugenproblemen echter onverminderd aanwezig bleven en daarvoor geen duidelijke oorzaak kon worden aangetoond, heeft de arts juist gehandeld door klaagster gericht door te verwijzen naar het revalidatiecentrum H., alwaar grote expertise voorhanden is voor de revalidatie van cognitieve problematiek.
Na de cervicale laminectomie zijn bij klaagster in totaal drie CT-scans gemaakt. Op géén van deze scans zijn aanwijzingen gevonden voor een doorgemaakt infarct dan wel zuurstoftekort (ischemie) waardoor schade aan de hersenen zou zijn ontstaan. Er is dan ook, anders dan klaagster kennelijk meent en blijft menen, geen sprake van dat zij een herseninfarct of CVA heeft doorgemaakt. Blijkens de verwijsbrief d.d. 26 september 2005 is klaagster ook niet onder de diagnose ‘CVA’ aangemeld bij het revalidatiecentrum maar vanwege progressie van cognitieve problemen. Gebleken is dat, na de doorverwijzing, de daadwerkelijke afspraak in genoemd revalidatiecentrum pas enkele maanden later heeft plaatsgevonden. De arts heeft aangegeven dat een controle of na een doorverwijzing ook een concrete afspraak in het revalidatiecentrum heeft plaatsgevonden geen standaardprocedure is en dat zij nooit eerder berichten heeft ontvangen dat na een doorverwijzing er geen verdere (tijdige) afspraak is gemaakt. Hoe zeer de opgetreden vertraging ook valt te betreuren, nu er geen aanwijzingen zijn dat de arts hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden en wel kan worden vastgesteld dat de arts verder correct heeft gehandeld, moet worden geconcludeerd dat de arts niets (tuchtrechtelijk) valt te verwijten. De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De revalidatiearts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate
en mr. M. Wigleven, leden juristen en dr. R.T. Ottow en dr. M.M. Veering, leden beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
23 januari 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.