ECLI:NL:TGZCTG:2014:229 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.321
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:229 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2014 |
Datum publicatie: | 03-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.321 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de psychiater 1) dat zij klager in de geneeskundige verklaring ten behoeve van de rechterlijke machtiging ten onrechte heeft beschuldigd van “dreigen met brandstichting”; 2) dat zij klager in diezelfde verklaring ten onrechte heeft beschuldigd van brandstichtingen; en 3) dat zij in haar psychiatrisch onderzoek ten onrechte heeft geoordeeld dat “klager incoherent in gesprek is”. Klachten door het Regionaal Tuchtcollege als kennelijk ongegrond zonder nader onderzoek in raadkamer afgewezen. Klager wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk in zijn beroep zodat die beslissing in stand blijft. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.321 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
H., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mw mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 7 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen H. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juni 2013, onder nummer 2012-154d heeft dat College de klacht zonder vooronderzoek in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij brief van 10 september 2013 is hem meegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege voorshands van oordeel is dat zijn beroepschrift onvolledig is en is klager in de gelegenheid gesteld de redenen van zijn beroep aan te vullen. Daarop is door klager bij brief van 4 oktober 2013 gereageerd. Op 22 oktober 2013 is nog een brief met producties van klager binnengekomen. Een op 12 november 2013 door klager aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden uitspraak van de klachtencommissie is aan het dossier toegevoegd. De psychiater heeft nadien een verweerschrift in beroep ingediend. Tot slot is een brief van klager van
5 december 2013, met enige producties, aan het dossier toegevoegd.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2013.318, C2013.319 en C2013.320 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 april 2014, waar zijn verschenen de psychiater, vergezeld van de psychiaters in de andere genoemde zaken en bijgestaan door hun gemachtigde. Klager is niet verschenen.
Mr. Salomons heeft de standpunten van de psychiater(s) toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“ 2. De feiten
Klager, geboren op 30 december 1954, is sinds 1970 bekend in de psychiatrie met recidiverende psychotische episoden. Hij is meerdere malen, al dan niet met een BOPZ-maatregel, opgenomen geweest. In 1980 is de diagnose schizofrenie (paranoïde type) gesteld en in 2006 is ook de diagnose autistische stoornis gesteld bij klager.
Op 27 maart 2010 is klager met een inbewaringstelling (hierna: IBS) opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Op 27 juli 2010 is klager gestart met dwangbehandeling met flufenazinedepot (Anatensol)). Op 25 november 2010 is klager in stabiele toestand met voorwaardelijk ontslag gegaan”.
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“ 3. De klacht
Klager verwijt de arts dat zij:
1. klager in de geneeskundige verklaring ten behoeve van de rechterlijke machtiging (hierna: RM) d.d. 30 maart 2010 ten onrechte heeft beschuldigd van “dreigen met brandstichting”;
2. klager in diezelfde geneeskundige verklaring ten behoeve van de RM
d.d. 30 maart 2010 ten onrechte heeft beschuldigd van brandstichtingen in 2008/2009;
3. in haar psychiatrisch onderzoek heeft geoordeeld dat “klager incoherent in gesprek is”.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“ 5. De beoordeling
Klachtonderdeel 1 en 2.
De arts heeft klager in de geneeskundige verklaring ten behoeve van de RM
d.d. 30 maart 2010 ten onrechte beschuldigd van:
a. dreigen met brandstichting,
b. brandstichtingen in 2008/2009.
In de door de arts overgelegde geneeskundige verklaring van 30 maart 2010 ten behoeve van het verkrijgen van een RM heeft de arts op vragen onder andere geantwoord:
sub a: “Betrokkene is 27-03-2010 opgenomen met een IBS ivm dreigen huis in brand te steken.”
sub b: “betrokkene heeft in 2010 in detentie gezeten van vanwege brandstichting, toen is ook een psychotisch beeld vastgesteld”
De arts stelt dat zij de informatie over de brandstichting en de dreiging daarmee heeft overgenomen uit de geneeskundige verklaring ten behoeve van de IBS van
27 maart 2010.
Nu in de geneeskundige verklaring van 27 maart 2010 ten behoeve van de IBS, afgelegd door I., psychiater, onder punt 5 inderdaad staat:
“betrokkene heeft een jaar geleden zijn woning in brand gestoken. Vandaag heeft hij tegen politie gezegd dit weer te zullen doen”
honoreert het College het verweer van de arts. Het College acht deze informatie in het kader van de gevaarinschatting vermeldenswaardig en is van oordeel dat de arts op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt treft, waarmee dit klachtonderdeel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.
Klachtonderdeel 3.
De arts stelt in haar psychiatrisch onderzoek ten onrechte dat “klager incoherent in gesprek is”.
In de door de arts overgelegde geneeskundige verklaring van 30 maart 2010 ten behoeve van het verkrijgen van een RM heeft de arts op vragen onder andere geantwoord:
“betrokken is achterdochtig, spreekt onsamenhangend, ontkent zijn verleden en er zijn oordeels en kritiekstoornissen ten aanzien van zijn verwaarloosde woning”.
De arts stelt in haar verweer dat de taal- spraakproblemen van klager eveneens naar voren zijn gekomen in de geneeskundige verklaring ten behoeve van de IBS van
27 maart 2010.
Nu in de geneeskundige verklaring van 27 maart 2010 ten behoeve van de IBS, afgelegd door I., psychiater, onder punt 4 inderdaad staat dat klager “zijn verhaal onsamenhangend vertelt en slecht te volgen is”, honoreert het College ook dit verweer van de arts op dit punt en wijst het ook dit klachtonderdeel zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond af”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2. De psychiater heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep en subsidiair tot bekrachtiging van de beslissing in eerste aanleg.
Beoordeling
4.3. Het beroepschrift bevat niet de gronden van beroep, zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG in verband met artikel 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit BIG.
4.4. In de hiervoor genoemde brief van 10 september 2013 is klager uitgelegd dat uit het beroepschrift duidelijk moet blijken wat de gronden van zijn beroep zijn. Dat betekent dat hij moet aangeven waarom hij in beroep komt en tegen welke oordelen in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zijn beroep is gericht en dat hij niet kan volstaan met de enkele mededeling dat hij het met die beslissing niet eens is of met een herhaling van de klacht die hij in eerste aanleg heeft ingediend.
4.5. De (nadere) stukken die klager heeft ingediend, voldoen daar niet aan zodat moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen en dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft daarmee in stand.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en
mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.