ECLI:NL:TGZCTG:2014:228 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.320

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:228
Datum uitspraak: 03-06-2014
Datum publicatie: 03-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.320
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater 1) dat hij onjuiste mededelingen heeft genoteerd in de geneeskundige verklaringen ten behoeve van het verkrijgen van rechterlijke machtigingen; 2) dat hij mededelingen (diagnose: paranoïde schizofrenie) die “niet waar”zijn, heeft geplaatst in het patiëntendossier en in het behandelplan van klager; en 3) dat hij klager tegen zijn wil medicatie heeft toegediend. Klachten door het Regionaal Tuchtcollege als kennelijk ongegrond zonder nader onderzoek in raadkamer afgewezen. Klager wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk in zijn beroep zodat die beslissing in stand blijft.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.320 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

G., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mw mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 7 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen G. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 juni 2013, onder nummer 2012-154c heeft dat College de klacht zonder vooronderzoek in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij brief van 10 september 2013 is hem meegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege voorshands van oordeel is dat zijn beroepschrift onvolledig is en is klager in de gelegenheid gesteld de redenen van zijn beroep aan te vullen. Daarop is door klager bij brief van

4 oktober 2013 gereageerd. Op 22 oktober 2013 is nog een brief met producties van klager binnengekomen. Een op 12 november 2013 door klager aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden uitspraak van de klachtencommissie is aan het dossier toegevoegd. De psychiater heeft nadien een verweerschrift in beroep ingediend. Tot slot is een brief van klager van 5 december 2013, met enige producties, aan het dossier toegevoegd.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2013.318, C2013.319 en C2013.321 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 april 2014, waar zijn verschenen de psychiater, vergezeld van de psychiaters in de andere genoemde zaken en bijgestaan door hun gemachtigde. Klager is niet verschenen.

Mr. Salomons heeft de standpunten van de psychiater(s) toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Klager, geboren op 30 december 1954, is sinds 1970 bekend in de psychiatrie met recidiverende psychotische episoden. Hij is meerdere malen, al dan niet met een BOPZ-maatregel, opgenomen geweest. In 1980 is de diagnose schizofrenie (paranoïde type) gesteld en in 2006 is ook de diagnose autistische stoornis gesteld bij klager.

Op 27 maart 2010 is klager met een inbewaringstelling opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Op 27 juli 2010 is klager gestart met dwangbehandeling met flufenazinedepot (Anatensol)). Op 25 november 2010 is klager in stabiele toestand met voorwaardelijk ontslag gegaan.

De arts is klagers ambulante psychiater geweest in de periode november 2010 tot april 2012.

In die periode is de rechterlijke machtiging (hierna: RM) tweemaal verlengd”.

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij:

1. onjuiste mededelingen heeft genoteerd in de geneeskundige verklaringen ten behoeve van het verkrijgen van RM’s in de periode november 2010 tot april 2012;

2. mededelingen (diagnose: paranoïde schizofrenie), die ‘niet waar’ zijn, heeft geplaatst in het patiëntendossier en in het behandelplan van klager in de periode november 2010 tot april 2012;

3. tegen de wil van klager medicatie aan hem heeft toegediend in de periode november 2010 tot april 2012.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan”.

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De beoordeling

Klachtonderdeel 1.

De arts heeft onjuiste mededelingen genoteerd in de geneeskundige verklaringen ten behoeve van het verkrijgen van RM’s in de periode november 2010 tot april 2012.

De arts is klagers ambulante psychiater geweest van november 2010 tot 1 april 2012. De arts stelt dat klager al een RM had toen hij in november 2010 aan hem werd overgedragen. In de periode november 2010 tot april 2012 hebben twee verlengingen van de RM plaatsgevonden respectievelijk op 18 maart 2011 en 9 maart 2012. De arts stelt dat beide aanvragen voor verlenging zijn beoordeeld door - niet bij de behandeling betrokken - psychiaters, waarbij hij klager slechts heeft voorgelicht over de procedures en de reden voor de verlenging van de RM. Dit heeft klager in zijn repliek niet weersproken.

De hierboven weergegeven gang van zaken ontmoet bij het College geen bedenkingen, waarmee dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.

Klachtonderdeel 2.

De arts heeft mededelingen (diagnose: paranoïde schizofrenie), die ‘niet waar’ zijn, geplaatst in het patiëntendossier en in het behandelplan van klager in de periode november 2010 tot april 2012.

Klager heeft in zijn klachtbrief niet concreet aangegeven in welk deel van de verslaglegging in het patiëntendossier de arts de vermeende mededelingen heeft geplaatst. De arts stelt dat het hem niet duidelijk is waarop klager doelt. Ook in zijn repliek verschaft klager niet meer duidelijkheid op dit punt. Daardoor kan het College niet vaststellen of de arts hierin een verwijt kan worden gemaakt, waarmee dit klachtonderdeel, zonder nader onderzoek, als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.

Klachtonderdeel 3.

De arts heeft tegen de wil van klager medicatie aan hem heeft toegediend in de periode november 2010 tot april 2012.

Blijkens de beschikking van de rechtbank d.d. 12 juli 2010 (klachtprocedure ex artikel 41a Wet BOPZ) is de klacht van klager tegen ‘het met dwang toedienen van medicatie’, ongegrond verklaard. Het College is dan ook van oordeel dat de arts niet zonder goede gronden met dwang medicatie heeft toegediend aan klager, waarmee de klacht als kennelijk ongegrond zonder nader onderzoek wordt afgewezen”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De psychiater heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep en subsidiair tot bekrachtiging van de beslissing in eerste aanleg.

Beoordeling

4.3. Het beroepschrift bevat niet de gronden van beroep, zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG in verband met artikel 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit BIG.

4.4. In de hiervoor genoemde brief van 10 september 2013 is klager uitgelegd dat uit het beroepschrift duidelijk moet blijken wat de gronden van zijn beroep zijn. Dat betekent dat hij moet aangeven waarom hij in beroep komt en tegen welke oordelen in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zijn beroep is gericht en dat hij niet kan volstaan met de enkele mededeling dat hij het met die beslissing niet eens is of met een herhaling van de klacht die hij in eerste aanleg heeft ingediend.

4.5. De (nadere) stukken die klager heeft ingediend, voldoen daar niet aan zodat moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen en dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft daarmee in stand.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en

mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.