ECLI:NL:TGZCTG:2014:227 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.319

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:227
Datum uitspraak: 03-06-2014
Datum publicatie: 03-06-2014
Zaaknummer(s): c2013.319
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de psychiater 1) dat hij mededelingen (diagnose: paranoïde schizofrenie) die “niet waar” zijn, heeft geplaatst in het patiëntendossier en in het behandelplan van klager en 2) dat hij ten onrechte dwangbehandeling bij klager heeft uitgevoerd met een depot antipsychoticum. Klachten door het Regionaal Tuchtcollege als kennelijk ongegrond zonder nader onderzoek in raadkamer afgewezen. Klager wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk in zijn beroep zodat die beslissing in stand blijft.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.319 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

E., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mw mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 7 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen E. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juni 2013, onder nummer 2012-154b heeft dat College de klacht zonder vooronderzoek in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij brief van 12 september 2013 is hem meegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege voorshands van oordeel is dat zijn beroepschrift onvolledig is en is klager in de gelegenheid gesteld de redenen van zijn beroep aan te vullen. Daarop is door klager bij brief van 4 oktober 2013 gereageerd. Op 22 oktober 2013 is nog een brief met producties van klager binnengekomen. Een op 12 november 2013 door klager aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden uitspraak van de klachtencommissie is aan het dossier toegevoegd. De psychiater heeft nadien een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Tot slot is een brief van klager van 5 december 2013, met enige producties, aan het dossier toegevoegd.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2013.318, C2013.320 en C2013.321 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 april 2014, waar zijn verschenen de psychiater, vergezeld van de psychiaters in de andere genoemde zaken en bijgestaan door hun gemachtigde. Klager is niet verschenen.

Mr. Salomons heeft de standpunten van de psychiater(s) toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

Klager, geboren op 30 december 1954, is sinds 1970 bekend in de psychiatrie met recidiverende psychotische episoden. Hij is meerdere malen, al dan niet met een BOPZ-maatregel, opgenomen geweest. In 1980 is de diagnose schizofrenie (paranoïde type) gesteld en in 2006 is ook de diagnose autistische stoornis gesteld bij klager.

Op 27 maart 2010 is klager met een inbewaringstelling opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Op 27 juli 2010 is klager gestart met dwangbehandeling met flufenazinedepot (Anatensol)). Op 25 november 2010 is klager in stabiele toestand met voorwaardelijk ontslag gegaan”.

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij:

1. mededelingen (diagnose: paranoïde schizofrenie), die ‘niet waar’ zijn, heeft geplaatst in het patiëntendossier en in het behandelplan van klager;

2. ten onrechte dwangbehandeling bij klager heeft uitgevoerd in de periode juli tot en met november 2010 met een depot antipsychoticum.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan”.

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De beoordeling

Klachtonderdeel 1.

De arts heeft mededelingen (diagnose: paranoïde schizofrenie), die ‘niet waar’ zijn, geplaatst in het patiëntendossier en in het behandelplan van klager.

Klager heeft in zijn klachtbrief niet concreet aangegeven in welk deel van de verslaglegging in het patiëntendossier de arts de vermeende mededelingen heeft geplaatst. De arts stelt dat hem niet duidelijk is waarop klager doelt. Ook in zijn repliek verschaft klager niet meer duidelijkheid op dit punt. Daardoor kan het College niet vaststellen of de arts hierin een verwijt kan worden gemaakt, waarmee dit klachtonderdeel, zonder nader onderzoek, als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.

Klachtonderdeel 2.

De arts heeft ten onrechte dwangbehandeling bij klager uitgevoerd in de periode juli tot en met november 2010 met een depot antipsychoticum.

Uit de, bij verweerschrift door de arts overgelegde, stukken te weten:

1. uitspraak BOPZ-klachtencommissie Patiënten (regio F.)

d.d. 6 mei 2010,

2. beschikking van de Rechtbank B. d.d. 12 juli 2010 (klachtprocedure ex artikel 41a Wet BOPZ),

is het College gebleken dat zowel door voornoemde BOPZ-klachtencommissie als ook door voornoemde Rechtbank te B. de bezwaren van klager tegen de dwangbehandeling ongegrond zijn verklaard en dat de eerste feitelijke toediening van het depot pas is gegeven na ontvangst van de beschikking van de Rechtbank.

Hiermee is voor het College duidelijk dat de dwangbehandeling bij klager, uitgevoerd in de periode juli tot en met november 2010, na een zorgvuldige overweging terecht is uitgevoerd. Daarmee dient ook dit klachtonderdeel, zonder nader onderzoek, als kennelijk ongegrond te worden afgewezen”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De psychiater heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep en subsidiair tot bekrachtiging van de beslissing in eerste aanleg.

Beoordeling

4.3. Het beroepschrift bevat niet de gronden van beroep, zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG in verband met artikel 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit BIG.

4.4. In de hiervoor genoemde brief van 12 september 2013 is klager uitgelegd dat uit het beroepschrift duidelijk moet blijken wat de gronden van zijn beroep zijn. Dat betekent dat hij moet aangeven waarom hij in beroep komt en tegen welke oordelen in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zijn beroep is gericht en dat hij niet kan volstaan met de enkele mededeling dat hij het met die beslissing niet eens is of met een herhaling van de klacht die hij in eerste aanleg heeft ingediend.

4.5. De (nadere) stukken die klager heeft ingediend, voldoen daar niet aan zodat moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen en dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft daarmee in stand.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en

mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.