ECLI:NL:TGZCTG:2014:226 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.318
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:226 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2014 |
Datum publicatie: | 03-06-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.318 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de psychiater dat hij de diagnose (paranoïde) schizofrenie heeft meegedeeld aan de arts-assistent van het dienstdoend voorwachtkoppel. Klager bestrijdt dat hij aan deze geestesziekte lijdt. Klacht door het Regionaal Tuchtcollege als kennelijk ongegrond zonder nader onderzoek in raadkamer afgewezen. Klager wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk in zijn beroep zodat die beslissing in stand blijft. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.318 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C. psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mw mr. K.T.B. Salomons, advocaat te Den Haag.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 7 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen C. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van
18 juni 2013, onder nummer 2012-154a heeft dat College de klacht zonder vooronderzoek in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Bij brief van 10 september 2013 is hem meegedeeld dat het Centraal Tuchtcollege voorshands van oordeel is dat zijn beroepschrift onvolledig is en is klager in de gelegenheid gesteld de redenen van zijn beroep aan te vullen. Daarop is door klager bij brief van
4 oktober 2013 gereageerd. Op 22 oktober 2013 is nog een brief met producties van klager binnengekomen. Een op 12 november 2013 door klager aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden uitspraak van de klachtencommissie is aan het dossier toegevoegd. De psychiater heeft nadien een verweerschrift in beroep ingediend. Tot slot is een brief van klager van 5 december 2013, met enige producties, aan het dossier toegevoegd.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2013.319, C2013.320 en C2013.321 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 april 2014, waar zijn verschenen de psychiater, vergezeld van de psychiaters in de andere genoemde zaken en bijgestaan door hun gemachtigde. Klager is niet verschenen.
Mr. Salomons heeft de standpunten van de psychiater(s) toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“2. De feiten
Klager, geboren op 30 december 1954, is sinds 1970 bekend in de psychiatrie met recidiverende psychotische episoden. Hij is meerdere malen, al dan niet met een BOPZ-maatregel, opgenomen geweest. In 1980 is de diagnose schizofrenie (paranoïde type) gesteld en in 2006 is ook de diagnose autistische stoornis gesteld bij klager.
Op 27 maart 2010 is klager met een inbewaringstelling opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij die opname is de arts, die in de nacht van 26 op
27 maart 2010 werkzaam was als achterwacht/psychiater voor de crisisdienst van D., betrokken geweest. Zijn betrokkenheid bestond uit het telefonisch overleggen met de arts-assistent van het dienstdoende voorwachtkoppel over de beslissing om klager al dan niet op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Op 27 juli 2010 is klager gestart met dwangbehandeling met flufenazinedepot (Anatensol)). Op 25 november 2010 is klager in stabiele toestand met voorwaardelijk ontslag gegaan”.
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“3. De klacht
Klager verwijt de arts dat hij ten onrechte op 27 maart 2010 de diagnose (paranoïde) schizofrenie heeft medegedeeld aan de arts-assistent van het dienstdoende voorwachtkoppel. Klager bestrijdt dat hij aan (paranoïde) schizofrenie lijdt.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voorzover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“5. De beoordeling
In zijn verweerschrift ontkent de arts gemotiveerd de diagnose paranoïde schizofrenie aan de arts-assistent van het dienstdoende voorwachtkoppel te hebben medegedeeld. Hij stelt dat de diagnose afkomstig was uit het elektronisch patiëntendossier dat door het dienstdoende voorwachtkoppel was geraadpleegd toen klager op het politiebureau werd onderzocht.
Gelet op de hiervoor weergegeven vaststaande feiten en de door de arts gegeven verdere toelichting op de gang van zaken in de nacht van 26 op 27 maart 2010, welke door klager niet is weersproken, komt de verklaring van de arts het College zeer waarschijnlijk voor. Daarom zal het College van de juistheid daarvan uitgaan en de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond in raadkamer afwijzen”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2. De psychiater heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep en subsidiair tot bekrachtiging van de beslissing in eerste aanleg.
Beoordeling
4.3. Het beroepschrift bevat niet de gronden van beroep, zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG in verband met artikel 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit BIG.
4.4. In de hiervoor genoemde brief van 10 september 2013 is klager uitgelegd dat uit het beroepschrift duidelijk moet blijken wat de gronden van zijn beroep zijn. Dat betekent dat hij moet aangeven waarom hij in beroep komt en tegen welke oordelen in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zijn beroep is gericht en dat hij niet kan volstaan met de enkele mededeling dat hij het met die beslissing niet eens is of met een herhaling van de klacht die hij in eerste aanleg heeft ingediend.
4.5. De (nadere) stukken die klager heeft ingediend, voldoen daar niet aan zodat moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen en dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft daarmee in stand.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen
drs. M. Drost en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en
mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.