ECLI:NL:TGZCTG:2014:220 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.267

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:220
Datum uitspraak: 27-05-2014
Datum publicatie: 27-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.267
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de verloskundige dat zij niet heeft voldaan aan het verzoek een schriftelijke verklaring omtrent het precieze verloop van de bevalling en de periode direct daarna te verstrekken, dat de verloskundige onbevoegd beslissingen heeft genomen over de inleiding van de bevalling en de evaluatie van de dreigende eclampsia en dat de verloskundige de APGAR score onjuist heeft beoordeeld en gerapporteerd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.267 van:

A. en B., beiden wonende te C., appellanten,

tegen

D., verloskundige, werkzaam te E., verweerster in hoger beroep, gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

1. Verloop van de procedure

A. en B. - hierna: klagers - hebben op 5 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna: de verloskundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 april 2013, onder nummer 11/389V heeft dat College de klacht afgewezen.

Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verloskundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 10 april 2014, waar zijn verschenen klagers en de verloskundige, bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op 1 mei 2011 is geboren de dochter van klagers, F.. Zij is geboren in het G. te E.. Verweerster heeft de bevalling begeleid.

3. De klacht en het standpunt van klagers

De klacht hield aanvankelijk in, zakelijk weergegeven, dat verweerster niet heeft voldaan aan het verzoek van de klagers om een schriftelijke verklaring te geven over het precieze verloop van de bevalling en de periode direct daarna. Klagers stellen belang te hebben bij een dergelijk verslag. Bij F. is een aantal weken na de geboorte geconstateerd dat zij twee fracturen had, te weten het sleutelbeen en de zesde rib links op de rug. Klagers zijn verdacht van kindermishandeling en F. is enige tijd uit huis geplaatst geweest. De bevalling was volgens klagers heftig met een korte uitdrijvingstijd, waarbij F. volgens hen bij de tweede perswee op het verlossingsbed is geschoten. Zij stellen dat verweerster haar nog net op tijd kon vastgrijpen zodat ze niet van het bed is gevallen.

Bij repliek hebben klagers aan hun klacht toegevoegd dat verweerster in plaats van de verantwoordelijke gynaecoloog beslissingen heeft genomen over de inleiding en de evaluatie van de dreigende eclampsia en dat een verklaring van de gynaecoloog ontbreekt.

Tot slot hebben klagers vervolgens nog als klacht toegevoegd dat verweerster de

APGAR score onjuist heeft beoordeeld en gerapporteerd. Volgens klagers heeft ver

weerster deze score ten onrechte op 10/10/10 gesteld. Omdat F. blauw/wit ge

kleurde handen en voeten had, en blauw verkleurd was vanaf het middenrif naar bene

den, kan F. volgens klagers maximaal een apgar score van 8/9/9 hebben gehad.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Als verslaglegging van de bevalling heeft verweerster overgelegd een “samenvatting verloop graviditeit, partus en kraambed”, een chronologisch verslag van de bevalling van 13.04 uur tot 16.11 uur en een praktijkopdracht, die verweerster in het kader van haar klinisch verloskundige opleiding heeft gemaakt en waarin zij de bevalling van klaagster als casus heeft gebruikt. Volgens verweerster is er geen andere verslaglegging en is de bevalling als een gewone bevalling verlopen. Verweerster herinnert zich geen bijzonderheden die niet in de verslaglegging staat. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat verweerster in onvoldoende mate heeft voldaan aan het verzoek van klagers om een verslag van de bevalling te geven. Wat verweerster aan verslag over de bevalling kan geven, heeft zij aan klagers verstrekt. Het eerste onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

5.2 Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Klagers kunnen er niet in worden gevolgd dat verweerster beslissingen heeft genomen over de inleiding van de bevalling en de evaluatie van de dreigende eclampsia (zwangerschapsvergiftiging), die zij in plaats van de verantwoordelijke gynaecoloog heeft genomen. Zowel verweerster als de verantwoordelijke gynaecoloog H. hebben schriftelijk

hierover verklaard.

Uit hun verklaringen kan worden afgeleid dat verweerster haar bevindingen en de beslissing om de bevalling in te leiden heeft besproken met de dienstdoende gynaecoloog H. Daar tegenover hebben klagers niet concreet duidelijk gemaakt wat verweerster verkeerd zou hebben gedaan.

5.3 Het derde onderdeel van de klacht betreft de apgar score. In de schriftelijke verklaring van gynaecoloog H. staat vermeld dat in Nederland als score een 9 of 10 wordt gegeven als een baby goed doorhuilt en roze van kleur is, maar dat ook een 10 wordt gegeven als de handjes/voetjes nog blauw gekleurd zijn. Het college sluit zich hierbij aan. Het verwijt dat verweerster een onjuiste score heeft gegeven is dan ook niet terecht. Bovendien kan naar het oordeel van het college aan een verloskundige geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt als deze de apgar score op 10/10/10 heeft gesteld, terwijl achteraf wordt gemeend dat de score 8/9/9 had moeten zijn. Er is een zekere beoordelingsruimte voor de verloskundige en de genoemde scores vallen binnen de beoordelingsmarges. Ook het derde klachtonderdeel is dus ongegrond.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten afgewezen. Klagers kunnen zich in dit oordeel niet vinden en voeren daartoe in beroep, zakelijk weergegeven, het volgende aan. De verloskundige heeft verwijtbaar nagelaten de professionele hulp van de gynaecoloog in te schakelen. In het bevallingsrapport staat onjuist genoteerd dat op 30 april 2011 een controle bij de gynaecoloog heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de verloskundige de APGAR score van F. onjuist beoordeeld en onjuist gerapporteerd, aldus nog steeds klagers Tot slot verwijten klagers de verloskundige dat zij onjuist, althans onvoldoende gedetailleerd verslag heeft gedaan van de bevalling. Klagers herkennen zich, gezien al hetgeen is voorgevallen, niet in het door middel van het beknopte bevallingsverslag geschetste beeld van een normale, vlotte bevalling zonder complicaties.

4.2 De verloskundige heeft toegelicht dat zij op 30 april 2011 telefonisch overleg heeft gevoerd met de dienstdoende gynaecoloog, en dat dit, middels een zogenaamd LVR-formulier wordt geadministreerd als een consult. De verloskundige heeft voorts aangevoerd dat in overleg met de gynaecoloog is besloten dat op dat moment geen noodzaak of aanleiding bestond voor de aanwezigheid van de gynaecoloog bij de bevalling. De verloskundige betwist dat zij onjuist of onvolledig heeft gerapporteerd, zowel ten aanzien van het verloop van de bevalling als ten aanzien van de gezondheid van F. recent daarna.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de bij klagers bestaande onduidelijkheid ten aanzien van de melding van het consult op 30 april 2011 bij de gynaecoloog ter zitting van 10 april 2014 is opgehelderd. Duidelijk is immers geworden dat klaagster door de gynaecoloog voor een beoordeling is verwezen naar de verloskundige, welke laatste de intake heeft afgenomen en laboratorium onderzoek heeft laten verrichten. De verloskundige heeft haar bevindingen vervolgens ter beoordeling voorgelegd aan de gynaecoloog in kwestie. Het bezoek is geregistreerd op naam van de betrokken gynaecoloog.

Voorts wordt overwogen dat de behandeling in hoger beroep het Centraal College niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mr. P.J. Würzer en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en J.C.A. van de Coevering-de Graaff en A.J.E.M. van der Ven-Van Dam MSc, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.