ECLI:NL:TGZCTG:2014:215 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.341

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:215
Datum uitspraak: 20-05-2014
Datum publicatie: 21-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.341
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen kinderarts. De klacht betreft de behandeling van de zoon van klaagster door verweerster over een periode van vier maanden, na verwijzing door de huisarts vanwege klachten van overgeven, hoofdpijn en oorpijn en duizeligheid. Vier maanden na het eerste consult bij verweerster is bij klaagsters zoon (in een ander ziekenhuis) een hersentumor vastgesteld die vervolgens operatief is verwijderd. Klaagster verwijt verweerster dat zij nalatig is geweest, klaagster niet serieus heeft genomen, onvoldoende onderzoek heeft verricht en geen juiste diagnose heeft gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het beroep van klaagster wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.341 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. drs. I.D. Nelis, advocaat te Den Haag,

tegen

C., kinderarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 28 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

18 juni 2013, onder nummer 2012-114a heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 april 2014, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door

mr. drs. Nelis voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. Kastelein voornoemd.

Mr. Nelis heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 De klacht betreft de behandeling van de zoon van klaagster, D., geboren op

3 augustus 2008.

2.2 Op 14 januari 2012 heeft klaagster de spoedeisende hulp bezocht omdat D. op zijn hoofd was gevallen. Klaagster heeft toen een wekadvies gekregen.

2.3 Op 23 januari 2012 is klaagster naar de huisarts gegaan omdat D. sinds een week koorts, oorpijn en hoofdpijn had, geel zag en vaak ziek was. De huisarts heeft D. verwezen naar de arts.

2.4 Het eerste bezoek aan de arts heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012. In het medisch dossier staat daarover onder meer vermeld:

“Sinds 3 mnd overgeven, hoofdpijn en oorpijn

1 jaar geleden op hoofd gevallen, sindsdien begonnen. Valt niet vaker dan andere kinderen, maar daarna altijd hoofdpijn en duizeligheid. (..)

Overgeven: altijd na de maaltijd, half verteerd voedsel terug, niet na enkele maaltijd. Niet afhankelijk van bepaalde voeding. Elke dag, 1-2 dd.

Koorts tot 40 graden gemeten, 1 week geleden met hoesten.”

De arts heeft D. naar de KNO-arts verwezen, onderzoek ingezet naar een maaginfectie, druppels voorgeschreven wegens obstipatie en een controleafspraak gemaakt.

2.5 Uit het onderzoek bleek dat D. een maaginfectie had. Tijdens een controlebezoek bij de arts op 1 maart 2012 is daarvoor een behandeling met medicatie gestart. In het medisch dossier is over de hoofdpijn vermeld: “lijkt nu geen probleem”. Er waren geen oorklachten meer. Voorts is vermeld dat klaagster niet naar de afspraak van de KNO-arts was geweest.

2.6 Op 13 maart 2012 is klaagster met D. naar de spoedeisende hulp gegaan. D. is met spoed doorverwezen naar de kinderneuroloog, die hem op 14 maart 2012 zag.

Na lichamelijk onderzoek heeft de kinderneuroloog een post commotioneel syndroom als werkdiagnose gesteld en een controle-afspraak gemaakt. Die vond plaats op

23 maart 2012. In het medisch dossier staat daarover dat de hoofdpijn minder was geworden en dat het lopen nog steeds een beetje zwalkend was. De kinderneuroloog heeft klaagster geadviseerd om bij een verandering van klachten contact op te nemen.

2.7 Op 23 maart 2012 vond ook een controle-afspraak plaats bij de arts. In het medisch dossier is genoteerd dat D. toen enkele dagen niet had gespuugd. Er is een controle-afspraak gemaakt voor acht weken later.

2.8 Klaagster heeft op 11 april 2012 telefonisch contact gezocht met de arts wegens hoofdpijnklachten, duizeligheid en braken. De arts werd daarvan een dag later op de hoogte gesteld. Zij heeft klaagster toen gebeld en klaagster geadviseerd nog dezelfde dag de huisarts of de spoedeisende hulp te bezoeken. D. is vervolgens onderzocht in een ander ziekenhuis, waarbij een hersentumor is geconstateerd. Op

19 april 2012 heeft een spoedopname plaatsgevonden. Op 26 april 2012 is de tumor operatief verwijderd.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts dat zij nalatig is geweest, klaagster niet serieus heeft genomen, onvoldoende onderzoek heeft verricht en geen juiste diagnose heeft gesteld. Daardoor is financiële en emotionele schade geleden. Klaagster heeft duidelijk gemaakt dat zij zich ernstige zorgen maakte. D. had reeds een jaar last van hoofdpijn, moest drie tot vier keer per week braken en greep naar zijn hoofd bij harde geluiden. Ook liep hij zwalkend. De arts heeft de klachten ten onrechte in verband gebracht met de val op 14 januari 2012, aangezien de hoofdpijnklachten reeds daarvoor bestonden. Gelet op de duur van de klachten had de arts nader onderzoek moeten doen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op haar verweer zal - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling

Naar het oordeel van het College heeft de arts klaagster serieus genomen en voldoende onderzoek laten verrichten. Uit het medisch dossier blijkt dat de arts de klachten telkens uitvoerig heeft beschreven en D. bij elk consult heeft onderzocht. De arts heeft aanvullend onderzoek laten doen in verband met het braken en heeft vervolgens, nadat de maaginfectie was geconstateerd, een behandeling met medicijnen voorgeschreven. Voorts heeft de arts D. doorverwezen naar de KNO-arts, in verband met de hoofdpijnklachten en duizeligheid. Tijdens het consult op 1 maart 2012 bleek dat de KNO-arts niet was bezocht en dat de hoofdpijn minder was geworden. Aanvullend onderzoek naar de hoofdpijn door de kinderarts lag bovendien niet voor de hand omdat D. vanaf 14 maart 2012 ook werd gezien door een kinderneuroloog. Na het telefoonbericht op 11 april 2012 heeft de arts, toen zij daarvan in kennis werd gesteld, direct actie ondernomen.

De arts treft evenmin een verwijt ten aanzien van de werkdiagnose post commotioneel syndroom. Deze werkdiagnose is niet door de arts maar door de neuroloog gesteld.

De conclusie is dat de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond in raadkamer zal worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege bij de opsomming van de feiten voorafgaand aan punt 2.2 toevoegt:

“Op 31 oktober 2011 heeft klaagster met D. de spoedeisende hulp bezocht wegens braken. De diagnose van de behandelend arts was gastro-enteritis en klaagster is naar huis gegaan met het advies de situatie aan te kijken, bij aanhoudende klachten de huisarts te bezoeken en bij alarmsymptomen als suf worden of neurologische afwijkingen weer naar de spoedeisende hulp te komen.”

Voorts is ter zitting in hoger beroep komen vast te staan dat, anders dan op

27 januari 2012 (door de co-assistent) in het medisch dossier genoteerd en onder 2.4 weergegeven, D. niet een jaar maar twee weken tevoren op het hoofd was gevallen.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrond verklaring van het beroep. De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.2 Namens de arts is betoogd dat de klacht betreffende het telefonisch contact op

11 april 2012 nieuw is. Dit betoog wordt verworpen. Het gaat hier om een onderdeel van de klacht zoals die in eerste aanleg is behandeld en beoordeeld, te weten het verwijt van klaagster dat de arts haar niet serieus heeft genomen. Klaagster is derhalve ook ontvankelijk in dit deel van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en dr. M.M. Veering en prof. dr. P.J.J. Sauer, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.