ECLI:NL:TGZCTG:2014:213 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.274

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:213
Datum uitspraak: 20-05-2014
Datum publicatie: 21-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.274
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog. Klager verwijt de uroloog kort gezegd dat hij een valse second opinion heeft uitgebracht en de klachtprocedure tegen een andere uroloog heeft beïnvloed. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Hoger beroep klager verworpen. Handelen van de uroloog in geen enkel opzicht te kwalificeren als tuchtrechtelijk laakbaar.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.274 van:

Z., wonende te Y., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

Q., uroloog, werkzaam te P., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. H.J.C. Smink, jurist medische zaken

U. te P..

1. Verloop van de procedure

Z. - hierna: klager - heeft op 21 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen Q. - hierna: de uroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van

16 april 2013, onder nummer 11/464 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De uroloog heeft een verweer­schrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 20 maart 2014, waar klager is verschenen, alsmede de uroloog, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 De klacht betreft de behandeling van klager op de urologische polikliniek van het U. te P..

2.2 Klager is op 27 januari 2010 gezien door arts-assistent A. in het V., na verwijzing van zijn huisarts wegens klachten van een verhard frenulum na een doorgemaakte ontsteking van de voorhuid.

2.3 Onderzoek toonde een iets verlittekend en verkort frenulum. A. heeft verlenging van het frenulum, middels een frenulotomie, besproken. Gezien de risico’s (kans op een recidive en mogelijke verminderde gevoeligheid van de glans) en het feit dat de klachten gering waren, heeft A. een afwachtend beleid voorgesteld.

2.4 Klager heeft van fleboloog Van G. Dermovate zalf voorgeschreven gekregen. Toen dat niet het gewenste resultaat had, is klager op advies van Van G. opnieuw verwezen voor een operatieve correctie van het frenulum.

2.5 Op 23 juni 2010 zag dr. B., uroloog in het V., klager, die pijnklachten had van het frenulum, bij coïtus en masturbatie. De risico’s zijn wederom besproken.

2.6 Op 14 juli 2010 heeft dr. B. een frenulumplastiek verricht onder lokale verdoving. De wond werd gehecht met vicryl, een resorbeerbare hechtdraad. De operatie verliep ongecompliceerd.

2.7 Op 16 juli 2010 is klager in verband met pijnklachten gezien door A., omdat verweerder met vakantie was. A. schreef lidocaïne voor, voor een geringe zwelling. Overigens zag hij een rustig litteken, zonder tekenen van ontsteking.

2.8 Op 3 augustus 2010 heeft klager een consult gehad bij de collega van dr.B, dr. K., omdat hij niet tevreden was met het resultaat. K. zag een goede frenulotomie. Wel was er een iets geïnfiltreerde snee van één centimeter van het binnenblad van de voorhuid.

2.9 Bij controle op 6 augustus 2010 noteert K. in het dossier dat de infiltratie van het litteken 60% rustiger was. Hij noteert:’ .. duidelijk dat het een uitgescheurde hechting proximaal is van een forse frenulotomie’.

2.10 Op 25 augustus schrijft de huisarts van klager in een verwijzing aan dr. B.:

‘…links op de huid van de penis is een hinderlijk litteken ontstaan…de voorhuid.. terugtrekken is pijnlijk…’

2.11 Op 2 september 2010 zag dr. B., zoals met dr. K. afgesproken, klager ter controle. Dr. B. zag een rustig litteken met enig oedeem. Omdat klager dr. B. verweet een andere operatie te hebben gedaan dan afgesproken, heeft deze een second opinion voorgesteld. Dr. B. heeft klager nadien niet meer gezien.

2.12 Op 9 september 2010 heeft arts assistent in opleiding D. klager voor een second opinion gezien in het U.. Hij noteert in het dossier ‘..destijds frenulumplastiek + dorsal slit’. Bij de vervolgafspraak op 11 oktober 2011 –nadat het dossier uit het V. was opgevraagd- noteert arts assistent niet in opleiding R. in het dossier ook ‘dorsal slit’ en constateert dat er een kort frenulum is. D. concludeert in zijn brief aan klagers huisarts van 25 oktober 2010, gezien door uroloog dr. Van M., dat er vermoedelijk een verwijdingsplastiek dan wel een dorsal slit van het preputium is gedaan. Gezien de klachten stelt D. in zijn brief een totale circumcisie dan wel een verwijdingsplastiek voor.

2.13 In het dossier staat bij het consult bij R. vermeld, dat deze heeft overlegd met verweerder.

2.14 Op 12 oktober 2010 is klager, wederom voor een second opinion, gezien in het U., door plastisch chirurg B. Deze adviseert litteken crème, omdat het litteken nog niet helemaal rustig is. B. heeft beschreven dat er een ventral slit gedaan is bij de frenulotomie, waarbij de wond is opengelaten. Dat heeft, zo beschreef B., geresulteerd in een litteken van vijf centimeter, van eikelrand tot aan de omslagplooi naar het buitenblad van het preputium, dat dik en pijnlijk is.

2.15 Op 12 november 2010 heeft klager een consult gehad bij verweerder. In zijn brief aan de huisarts schrijft verweerder:’… Mijn conclusie is dat er inderdaad een frenulotomie heeft plaatsgevonden en dat de genezing daarvan gepaard is gegaan met littekenvorming en dat er t.h.v. de overgang van het binnen- en buitenblad van het preputium een wonddehiscentie is geweest,met een geschatte lengte van 3 cm. Bij inspectie was de voorhuid soepel en goed bewegelijk over de glans. Er is geen sprake van een dorsal slit….. Ik heb hem geadviseerd om voorlopig expectatief te blijven en bij aanhouden van de klachten een circumcisie te overwegen’.

2.16 Na dit consult is er een e-mailwisseling geweest waarin klager verweerder heeft bevraagd over zijn conclusies en over zijn relatie tot dr. B..

2.17 Op 15 april 2011 is klager wederom door B. gezien en is in het U. gezien de kromstand in erectie een littekencorrectie geadviseerd middels multipele Z-plastieken.

2.18 Op 20 april 2011 is klager gezien door professor dr W. , uroloog in het Universitair Ziekenhuis S.. Prof. dr. W. beschrijft een lang litteken met hardere voorhuid en een klein bolletje ter hoogte van het frenulum . Hij ziet ‘..nog steeds een kort frenulum..’, en met aantrekken een kanteling van de penis.

Prof. dr. W. geeft een viertal behandelsuggesties.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. een valse second opinion heeft uitgebracht;

2. door te bevestigen dat naar zijn mening dr. B. een frenulumplastiek heeft verricht, ontoelaatbaar heeft gehandeld: door de gronden voor een klacht tegen dr. B. onderuit te halen heeft hij de klachtprocedure tegen dr. B. beïnvloed.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van de klacht overweegt het college als volgt:

5.1 Gezien de gegevens uit het medisch dossier, is het college van oordeel dat dr. B. een frenulotomie bij klager lege artis is uitgevoerd. Nadien is door een wonddehiscentie verharding van het litteken opgetreden.

5.2 Dat verweerder derhalve tot de conclusie kwam dat klager een frenulumplastiek had ondergaan, acht het college derhalve juist.

5.3 Van een ‘valse second opinion’ kan gezien voorgaande overwegingen geen sprake zijn. Verweerder heeft, op verwijzing van de huisarts, die hem om een oordeel en zo nodig behandeling heeft gevraagd, lichamelijk onderzoek bij klager gedaan, hetgeen geleid heeft tot zijn oordeel en het eventuele behandeladvies.

5.4 Ook het tweede klachtonderdeel kan in dit licht niet slagen.

5.5 Overigens heeft klager uitgebreid aangevoerd dat verweerder niet op de hoogte noch voorbereid was op zijn komst en dat hij geen mening wilde geven over de behandeling door dr. B. Hoewel het college niet kan vaststellen hoe dit gesprek verlopen is, is het van oordeel dat verweerder hetgeen klager aanvoert voldoende en ondersteund door hetgeen in het dossier is opgetekend, heeft weerlegd. Daarom kan in deze geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten worden vastgesteld.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat daar waar onder 2.7 “verweerder” staat, dient te worden gelezen “dr. B.”, nu het laatste blijkens de stukken juist is.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Ter onderbouwing van het klachtonderdeel dat de uroloog een valse second opinion heeft uitgebracht, heeft klager in hoger beroep nog aangevoerd dat de uroloog hem voor het consult van 12 november 2010 heeft laten oproepen om (ten onrechte) een positief oordeel te kunnen geven over de door uroloog X. (hierna: X.) uitgevoerde ingreep. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De uroloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Ten aanzien van het consult van 12 november 2010 overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. De uroloog heeft in hoger beroep toegelicht dat de reden dat hij klager zelf wilde zien was gelegen in bij hem gerezen twijfel over de bevindingen en het behandeladvies van de arts-assistent in opleiding tot uroloog die klager op

9 september 2010 had gezien voor een second opinion. Om die reden heeft hij een afspraak met klager laten maken. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de uroloog aldus jegens klager zorgvuldig gehandeld. Voorts heeft de uroloog blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep tijdens het consult van

12 november 2010 aan klager uitgelegd dat de second opinion was gericht op de beoordeling van de huidige toestand en behandeladvies en dat klager zich tot een klachtinstantie zou moeten wenden indien hij ontevreden was over (het resultaat van) de door X. uitgevoerde ingreep. Tot slot heeft de uroloog in zijn brief van 26 november 2010 aan de huisarts van klager enkel zijn bevindingen naar aanleiding van het op 12 november 2010 verrichte onderzoek weergegeven. De brief bevat –anders dan klager betoogt- geen medisch-inhoudelijk oordeel over de door X. uitgevoerde ingreep. Het handelen van de uroloog is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in geen enkel opzicht te kwalificeren als tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand wordt gelaten met bovenstaande aanvulling. Het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en

mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en dr. P.J.M. Kil en prof. dr. R.C.M. Pelger, leden- beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

20 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.