ECLI:NL:TGZCTG:2014:209 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.070
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:209 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-05-2014 |
Datum publicatie: | 21-05-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.070 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De verzekerings-/bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat hij klager medisch gezien in staat achtte het gesprek met zijn werkgever aan te gaan en dat bovendien met re-integratieactiviteiten kon worden gestart. Klager verwijt de arts dat 1) hij geen actie heeft ondernomen tegen het verspreiden van (de medische gegevens in) het psychodiagnostisch onderzoeksrapport, 2) een verslag- en rapportagevorm heeft gekozen die klager buiten zijn eigen leven plaatst, 3) de gezondheid van klager niet op de eerste plaats heeft gesteld, 4) onvoldoende richtlijnen voor de mediator heeft geformuleerd, 5) de probleemanalyse onvoldoende deugdelijk heeft bijgesteld, 6) onvoldoende richtlijnen voor re-integratie heeft opgesteld, 7) van een ongegronde diagnose is uitgegaan, en 8) niet onpartijdig is. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.070 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verzekeringsarts/bedrijfsarts, werkende te D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 19 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
18 december 2012, onder nummer G2012/19, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
17 april 2014, waar zijn verschenen klager en de arts. Laatstgenoemde werd bijgestaan door mr. M.J.J. de Ridder. Mr. De Ridder heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1.
Klager heeft zich op 16 februari 2011, vanuit zijn functie van onderwijsassistent A natuur- en scheikunde op een scholengemeenschap, ziek gemeld en heeft sindsdien zijn functie niet meer vervuld. In 2010 was in overleg tussen de werkgever en klager een psychodiagnostisch capaciteitenonderzoek bij klager verricht. Klager kon zich in de inhoud van de daarvan opgemaakte rapportage niet vinden.
Op 10 maart 2011 heeft een eerste spreekuurcontact tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft de psychodiagnostische rapportage ontvangen en heeft met klager afgesproken dat hij deze bij zijn beoordeling buiten beschouwing zou laten. Verweerder heeft met klager zijn conclusie besproken en aangegeven dat er sprake was van werkgerelateerde klachten bij een langer bestaande niet-werkbare werksituatie. Verweerder was van mening dat klager door deze klachten niet kon werken, maar hij zag medisch gezien wel mogelijkheden voor klager om met de werkgever het gesprek aan te gaan om een oplossing te vinden voor de problematiek.
2.2.
Tijdens het tweede spreekuurcontact op 5 mei 2011 bleek dat klager niet bereid was tot een gesprek met zijn leidinggevende. Verweerder heeft klager wederom aangegeven dat hij medisch gezien geen beperkingen zag om een persoonlijk gesprek met zijn werkgever aan te gaan. Verweerder heeft geadviseerd dit met behulp van een mediator te doen.
2.3.
Het derde consult heeft plaatsgevonden op 1 december 2011. Klager heeft toen te kennen gegeven dat hij contact had gehad met de mediator en dat deze eveneens had geadviseerd het gesprek met de werkgever aan te gaan. Klager wilde echter uitsluitend akkoord gaan met schriftelijke communicatie.
Verweerder heeft geconcludeerd dat hij klager medisch gezien in staat achtte het gesprek met zijn werkgever aan te gaan en dat bovendien met de reintegratie-activiteiten kon worden gestart. Hierbij heeft hij aanwijzingen gegeven op welke wijze en met welke beperkingen van klager dit vorm zou kunnen krijgen. Klager heeft – nadat hij daarom had verzocht – verweerders verslaglegging ontvangen. Verweerder heeft op verzoek van klager een aantal van diens wijzigingsvoorstellen daarin overgenomen. De mediation is niet gestart.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:
Klager verwijt verweerder dat hij
1. geen actie heeft ondernomen tegen het verspreiden van (de medische gegevens in) het psychodiagnostisch onderzoeksrapport;
2. een verslag- en rapportagevorm heeft gekozen die klager buiten zijn eigen leven plaatst;
3. de gezondheid van klager niet op de eerste plaats heeft gesteld;
4. onvoldoende richtlijnen voor de mediator heeft geformuleerd;
5. de probleemanalyse onvoldoende deugdelijk heeft bijgesteld;
6. onvoldoende richtlijnen voor re-integratie heeft opgesteld;
7. van een ongegronde diagnose is uitgegaan;
8. niet onpartijdig is.
4. Het verweer
Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager heeft geadviseerd met zijn werkgever een gesprek aan te gaan en hij heeft hem op de mogelijkheid van (onafhankelijke) mediation gewezen. Bij de totstandkoming van het psychodiagnostisch onderzoeksrapport was hij niet betrokken en hij heeft het ook niet verspreid. Verweerder verklaart de gezondheid van klager op de eerste plaats te hebben gesteld. Zijn verslaggeving was zorgvuldig en bevat geen onjuistheden. Ten aanzien van het rapport, het advies en de conclusie zijn verweerder geen verwijten te maken. Voorts heeft hij klager op de mogelijkheid van een second opinion in de vorm van een deskundigenonderzoek bij het UWV gewezen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Eerste klachtonderdeel
Gebleken is dat verweerder op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan het tot stand komen van het psychodiagnostisch onderzoeksrapport inzake klager. Verweerder heeft het rapport wel ontvangen maar geen bemoeienis gehad met het eventuele verder verspreiden ervan. Het College heeft geen aanwijzingen dat verweerder misbruik van de inhoud van dat rapport heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
5.2 Tweede klachtonderdeel
Het dossier dat verweerder heeft opgesteld kent verslagen van de bevindingen van de bedrijfsarts met daarin ook de medische gegevens en rapportages die hij aan de werkgever heeft gestuurd. Deze rapportages zijn op de bevindingen gebaseerd, maar bevatten geen medische gegevens. Het College is van oordeel dat het dossier een nette en inzichtelijke verslaglegging kent en dat verweerder op basis van zijn bevindingen en rapportage tot de door hem getrokken conclusie kon komen. De stelling van klager dat “de verslag- en rapportagevorm die verweerder heeft gekozen hem buiten zijn eigen leven plaatst” wordt naar het oordeel van het College niet gestaafd.
Dit klachtonderdeel zal eveneens ongegrond worden verklaard.
5.3 Derde klachtonderdeel
De STECR-richtlijn is bedoeld om in het geval van arbeidsconflicten onder meer het optreden van de bedrijfsarts te kaderen en te demedicaliseren. Een gesprek tussen klager en zijn werkgever zou volgens die richtlijnen de gezondheid van klager juist ten goede zijn gekomen; aldus heeft verweerder ook geadviseerd. Een slechts schriftelijke communicatie past niet binnen de STECR-richtlijn. De Richtlijn voor medisch specialisten waar klager naar heeft verwezen, is in casu niet van toepassing. Het College is ook anderszins niet van feiten of omstandigheden gebleken die de stelling van klager onderschrijven. Dit klachtonderdeel treft evenmin doel.
5.4 Vierde klachtonderdeel
Het College merkt op dat niet tot de taken van bedrijfsartsen behoort om richtlijnen voor de mediator te formuleren of te zorgen dat een mediation ook daadwerkelijk tot stand komt. De rol van bedrijfsartsen is het geven van advies. Dit klachtonderdeel faalt.
5.5 Vijfde klachtonderdeel
Het College begrijpt dat klager met zijn verwijt “dat verweerder de probleemanalyse onvoldoende deugdelijk heeft bijgesteld”, bedoelt te zeggen dat hij van mening is dat verweerder onprofessioneel heeft gehandeld. Er zijn geen aanwijzingen die dat verwijt ondersteunen; verweerder heeft geen verkeerde diagnose gesteld en ook niet onprofessioneel gehandeld. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
5.6 Zesde klachtonderdeel
Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende richtlijnen voor re-integratie heeft opgesteld. Gebleken is echter dat verweerder juist wel adviezen voor re-integratie heeft gegeven. Verweerder heeft geadviseerd om klager in eerste instantie halve dagen te laten werken en hij heeft daarbij de andere beperkingen van klager aangegeven. Het is het College niet gebleken dat dit een onjuiste of onvoldoende advisering is geweest. Het oplossen van een conflict hoort niet bij de taken van bedrijfsartsen. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
5.7 Zevende klachtonderdeel
Klager verwijt verweerder een onjuiste diagnose als uitgangspunt te hebben genomen. Naar het College begrijpt, houdt dit onderdeel in dat klager van oordeel is dat verweerder zijn professie in onvoldoende mate heeft uitgeoefend en onvoldoende dan wel onjuist heeft geadviseerd. Bij de eerdere klachtonderdelen is dit reeds aan de orde geweest. Het College is van oordeel dat dit een onjuiste stelling is en ziet geen aanleiding deze te onderschrijven. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verweerder medisch gezien of in ander opzicht onjuist heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel faalt.
5.8 Achtste klachtonderdeel
Van partijdigheid van verweerder is in geen enkel opzicht gebleken. Het College kan de desbetreffende stelling van klager dan ook niet onderschrijven. Dit klachtonderdeel faalt eveneens.
6. Slotsom
Nu de klacht in al haar onderdelen faalt, zal deze als ongegrond worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen,
mr. drs. M.J. Kelder en mr. drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en
mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.