ECLI:NL:TGZCTG:2014:206 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.160

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:206
Datum uitspraak: 15-05-2014
Datum publicatie: 16-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.160
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bij klagers dochter, patiënte, is de diagnose schizofrenie gesteld. Zij wordt sinds begin jaren 90 ambulant behandeld in de instelling waar verweerder, psychiater, werkzaam is. In die tijd is patiënte een aantal malen opgenomen met een BOPZ-maatregel. Verweerder is in 2011 drie maanden bij de behandeling van patiënte betrokken geweest. Klager verwijt verweerder dat hij: 1. Mede aansprakelijk is voor de vergiftiging van patiënte met medicatie; 2. Voorts vult klager bij repliek zijn klaagschrift aan met een aantal klachten die o.a. het mentorschap, de bewindvoering, de verhuurder van de woning van patiënte betreffen. Het RTG Den Haag heeft klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 2. De klacht is afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.160 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

W., psychiater, wonende te U., verweerder in beide instanties,

gemachtigde mr. K.T.B. Salomons.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen W. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

5 februari 2013, onder nummer 2011-081h, heeft dat College klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2013.154, C2013.155, C2013.156, C2013.157, C2013.158, C2013.159, C2013.161, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 maart 2014, waar zijn verschenen klager en zijn dochter E., verder te noemen patiënte, en de arts, bijgestaan door mr. K.T.B. Salomons.

Mr. K.T.B. Salomons heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Klager dochter, mevrouw E. (hierna: patiënte), thans 45 jaar, wordt sinds 1994 ambulant behandeld in F. te G. vanwege een psychiatrisch ziektebeeld. In 1995 is in het H.-Psychiatrisch Ziekenhuis te I. de diagnose schizofrenie gesteld; deze diagnose in 2001 is bevestigd.

De ambulante behandeling is in 2007, 2008, 2010 en 2011 in totaal 6 keer onderbroken geweest door klinische opnames in F. met een BOPZ-maatregel (IBS/RM). Vanaf 2006 is patiënte voornamelijk psychotisch. Het ontslag op 8 maart 2010 is destijds toegestaan op voorwaarde dat haar vader toezicht zal houden. Op 22 december 2010 is patiënte echter vanwege een ernstig psychotisch beeld met een IBS opgenomen in het J., vanwaar zij op 5 januari 2011 is overgeplaatst naar F.. Het beleid is thans dwangbehandeling met medicatie.

Tijdens de het verhoor in het vooronderzoek op 31 mei 2012 deelde patiënte mee dat zij vier dagen van de week thuis verblijft en drie dagen in F. op de open afdeling.

De psychiater is van 28 april 2011 tot 12 juli 2011 betrokken geweest bij de behandeling van patiënte.

3. De klacht

A. Klager verwijt de psychiater dat hij mede aansprakelijk is voor de vergiftiging van patiënte met medicatie.

B. In de repliek vult klager zijn klaagschrift aan met:

- niet medische klachten die het handelen van F. als instelling

betreffen;

- klachten die het mentorschap betreffen;

- klachten die de bewindvoering betreffen;

- klachten die de verhuurder van de woning van patiënte betreffen;

- klachten die de procedure bij de Rechtbank, advocaten en rechters betreffen;

- klachten die de extramurale hulpverlenende instanties betreffen;

- klachten die de leden van de klachtencommissie van F.

betreffen;

- klachten die de patiëntenvertrouwenspersoon K. uit L. betreffen.

4. Het standpunt van de psychiater

De psychiater schreef in de periode van 28 april 2011 tot 12 juli 2011 de medicatie voor en voerde de voorgeschreven lopende dwangbehandeling met medicatie (250 mg Clopazinedrank) uit. Volgens de Clopazine-richtlijn werd patiënte regelmatig gecontroleerd en werd er bloedonderzoek gedaan. In die periode weigerde patiënte regelmatig mee te werken aan de Clopazine-controles. Ook werd ze toenemend meer psychotisch. In het kader van de dwangbehandeling werd de dagdosering Clopazine opgehoogd naar 440mg. Toen patiënte op 12 juli 2011 werd overgeplaatst naar de open afdeling in F. beëindigden daarmee ook zijn bemoeienissen met haar.

5. De beoordeling

De klachtonderdelen die klager bij repliek (hierboven genoemd onder 3.B) heeft aangevoerd zullen niet worden behandeld. Dit betreffen namelijk geen klachten gericht tegen een persoon of personen die is/zijn ingeschreven in één van de registers, bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet op de Beroe­pen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Overigens zijn deze klachtonderdelen te summier onderbouwd om daarop een verantwoorde beslissing te kunnen geven.

Hierna volgt de beoordeling met betrekking tot de klacht genoemd onder punt 3. A hierboven.

Vergiftigd met medicatie (Clozapine)

Op 13 april 2011 is bij patiënte gestart met dwangbehandeling met Clozapine. Vanaf 28 april 2011 tot 12 juli 2011 is de psychiater daar bij betrokken geweest.

De controles volgens de daartoe bestemde Clozapine-richtlijn zijn uitgevoerd. In het medisch dossier zijn geen lichamelijke bijwerkingen gerapporteerd.

Ook zijn in die periode geen aantekeningen aangetroffen waaruit zou blijken dat patiënte bijwerkingen heeft aangegeven. Op 6 juli 2011 is de dwangbehandeling met Clozapine geëvalueerd en gecontinueerd voor een 2de termijn van 3 maanden tot

13 oktober 2011. Ook klager heeft geen feiten bijgebracht die in die richting wijzen.

Nu het College geen aanwijzingen voor vergiftiging door medicatie met Clozapine heeft aangetroffen, wordt dit klachtonderdeel dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-

ontvankelijkheid van klager, althans verwerping van het beroep. De arts stelt hiertoe onder meer dat klager niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG.

Ontvankelijkheid van klager in zijn klacht

4.3 Anders dan namens de arts is betoogd kan klager in zijn klacht worden ontvangen nu de klacht die hij over de behandeling van zijn dochter, patiënte, heeft ingediend door de dochter, die meerderjarig is, blijkens haar verklaring tijdens de zitting in hoger beroep wordt gesteund, terwijl niet is gesteld of gebleken dat zij wilsonbekwaam is. Daarbij maakt geen verschil dat de dochter een mentor heeft, zodat de stelling dat de mentor niet (volledig) met de klacht zou instemmen, niet nader behoeft te worden onderzocht.

Beoordeling

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.