ECLI:NL:TGZCTG:2014:205 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.159

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:205
Datum uitspraak: 15-05-2014
Datum publicatie: 16-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.159
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bij klagers dochter, patiënte, is de diagnose schizofrenie gesteld. Zij wordt sinds begin jaren 90 ambulant behandeld in de instelling waar verweerster, psychiater, als geneesheer directeur werkzaam is. In die tijd is patiënte een aantal malen opgenomen met een BOPZ-maatregel. Verweerster is in 2011 betrokken geweest o.a. bij verzoeken van patiënte om de rechterlijke machtiging op te heffen en bij het formeel goedkeuren van dwangbehandeling. Klager verwijt verweerster dat patiënte: 1. In de instelling is vergiftigd met medicatie. 2. In 2011 vier maanden in de instelling opgesloten is geweest waardoor zij verlammingsverschijnselen kreeg in haar hele lichaam. 3. De naam van de medicatie niet mocht weten. 4. In 2010 de mededeling heeft gekregen dat de therapie was mislukt, en dat men haar had vernederd. 5. Later in 2010 (opnieuw) zonder enig bewijs schizofreen is verklaard. 6. Begin 2010 zonder eten en drinken en zonder geld op straat is gezet. 7. Voorts vult klager bij repliek zijn klaagschrift aan met een aantal klachten die o.a. het mentorschap, de bewindvoering, de verhuurder van de woning van patiënte betreffen. Het RTG Den Haag heeft de klachtonderdelen 1 t/m 6 kennelijk ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel 7. De klacht is afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.159 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

V., psychiater, wonende te U., verweerster in beide instanties,

gemachtigde mr. K.T.B. Salomons.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 29 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen V. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

5 februari 2013, onder nummer 2011-081g, heeft dat College klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2013.154, C2013.155, C2013.156, C2013.157, C2013.158, C2013.160, C2013.161, behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 maart 2014, waar zijn verschenen klager en zijn dochter E., verder te noemen patiënte, en de arts, bijgestaan door mr. K.T.B. Salomons.

Mr. K.T.B. Salomons heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Klager dochter, mevrouw E. (hierna: patiënte), thans 45 jaar, wordt sinds 1994 ambulant behandeld in F. te G. vanwege een psychiatrisch ziektebeeld. In 1995 is in het H.-Psychiatrisch Ziekenhuis te I. de diagnose schizofrenie gesteld; deze diagnose in 2001 is bevestigd. De ambulante behandeling is in 2007, 2008, 2010 en 2011 in totaal 6 keer onderbroken geweest door klinische opnames in F. met een BOPZ-maatregel (IBS/RM). Vanaf 2006 is patiënte voornamelijk psychotisch. Het ontslag op

8 maart 2010 is destijds toegestaan op voorwaarde dat haar vader toezicht zal houden. Op 22 december 2010 is patiënte echter vanwege een ernstig psychotisch beeld met een IBS opgenomen in het J., vanwaar zij op 5 januari 2011 is overgeplaatst naar F.. Het beleid is thans dwangbehandeling met medicatie.

De psychiater is in de hoedanigheid van geneesheer-directeur een aantal keren betrokken geweest bij patiënte, te weten:

- op 15 februari 2011 toen patiënte haar verzocht haar rechtelijke machtiging op te

heffen;

- op 28 februari 2011 om patiënte te horen over haar verzoek;

- op 3 maart 2011 om de dwangbehandeling formeel goed te keuren;

- op 9 juni 2011 om een klacht van patiënte te behandelen;

- op 6 juli 2011 om haar psychiatrisch te onderzoeken vanwege een verzoek om verlenging van de termijn van dwangbehandeling.

3. De klacht

Klager klaagt erover dat patiënte:

1. in F. is vergiftigd met medicatie (Clozapine);

2. van 5 januari 2011 tot 28 april 2011 opgesloten is geweest in F. waardoor zij verlammingsverschijnselen kreeg in haar hele lichaam;

3. de naam van de medicatie niet mocht weten;

4. in maart 2010 de mededeling heeft gekregen dat de therapie was mislukt, en dat men haar had vernederd;

5. in december 2010 (opnieuw) zonder enig bewijs schizofreen is verklaard;

6. op 18 maart 2010 zonder eten en drinken en zonder geld op straat is gezet.

B. In de repliek vult klager zijn klaagschrift aan met:

- niet medische klachten die het handelen van F. als instelling

betreffen;

- klachten die het mentorschap betreffen;

- klachten die de bewindvoering betreffen;

- klachten die de verhuurder van de woning van patiënte betreffen;

- klachten die de procedure bij de Rechtbank, advocaten en rechters betreffen;

- klachten die de extramurale hulpverlenende instanties betreffen;

- klachten die de leden van de klachtencommissie van F. betreffen;

- klachten die de patiëntenvertrouwenspersoon K. uit L. betreffen.

4. Het standpunt van de psychiater

De psychiater heeft in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur erop toegezien dat patiënte niet zonder juridische maatregel is vastgehouden of van haar vrijheid is beroofd. Steeds is patiënte door behandelaren beoordeeld of vrijheidsbeneming, afgezien van de juridische maatregel, ook proportioneel, subsidiair en doelmatig was.

Bij patiënte is reeds jaren sprake van chronische psychose, vastgesteld door verschillende psychiaters, waaronder de psychiater zelf. De behandeling bestaat uit medicatie met psycho-educatie en begeleiding. Er is sprake geweest van opnames van patiënte met een RM en dwangbehandeling.

Verlamming door opsluiting is geen voorkomend verschijnsel. Het verband met marteling wordt niet gezien door de psychiater.

De psychiater vindt dat er voldoende lang en intensief is getracht met klager tot overeenstemming te komen over een behandeling voor patiënte, terwijl niet hij maar de moeder van patiënte de mentor is.

5. De beoordeling

De klachtonderdelen die klager bij repliek (hierboven genoemd onder 3.B) heeft aangevoerd zullen niet worden behandeld. Dit betreffen namelijk geen klachten gericht tegen een persoon of personen die is/zijn ingeschreven in één van de registers, bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet op de Beroe­pen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). De verwijten zijn overigens te summier onderbouwd om daarop verantwoord een beslissing te geven.

Hierna volgt de beoordeling met betrekking tot de klachtonderdelen 1 t/m 6 genoemd onder punt 3.A hierboven.

5.1 De verwijten in de klachtonderdelen hierboven genoemd onder 3.A nrs. 4 t/m 6 betreffen de periode tot en met december 2010. Deze verwijten kunnen de psychiater niet treffen, nu zij (onweersproken) eerst vanaf 15 februari 2011 bij patiënte betrokken is geraakt.

De bemoeienis van de psychiater, in haar hoedanigheid van geneesheer-directeur van F., heeft bestaan uit het, ingevolge de daarvoor geldende regels van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), erop toezien dat patiënte in F. niet zonder juridische maatregel is vastgehouden of van haar vrijheid is beroofd.

Naar het oordeel van het College heeft de psychiater de BOPZ-klachten en belangen van patiënte strikt conform de daarvoor geldende regels behandeld en behartigd, waarmee dit klachtonderdeel dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.

5.2 Indien klager met de klachtonderdelen hierboven genoemd onder 3. nrs. 1 t/m 3 bedoelt dat deze een gevolg zijn van de beslissingen van de psychiater, oordeelt het College als volgt:

5.3 vergiftigd met medicatie (Clozapine)

Op 13 april 2011 is bij patiënte gestart met dwangbehandeling met Clozapine. Daarbij zijn de controles volgens de daartoe bestemde Clozapine-richtlijn uitgevoerd. In het medisch dossier zijn geen lichamelijke bijwerkingen gerapporteerd. Ook zijn in die periode geen aantekeningen aangetroffen waaruit zou blijken dat patiënte bijwerkingen heeft aangegeven. Klager heeft ook geen feiten bijgebracht die in die richting wijzen. Op 6 juli 2011 is de dwangbehandeling met Clozapine geëvalueerd en gecontinueerd voor een 2de termijn van 3 maanden tot 13 oktober 2011.

Nu het College geen aanwijzingen voor vergiftiging door medicatie met Clozapine heeft aangetroffen, wordt dit klachtonderdeel dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.4 verlammingsverschijnselen door opsluiting van 5 januari 2011 tot

28 april 2011

Verlammingsverschijnselen als gevolg van ‘opsluiting’ (opname op een gesloten afdeling) zijn in het algemeen geen voorkomende verschijnselen.

In het dossier van patiënte heeft het College ook geen aantekeningen aangetroffen over geobjectiveerde verlammingsverschijnselen bij patiënte. Dit klachtonderdeel wordt dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.5 patiënte mocht de naam van medicatie niet weten

In dit verband wijst het College op het feit dat patiënte op 22 maart 2011, ingevolge de daarvoor geldende regels van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), een formele klacht heeft ingediend bij F. tegen het besluit tot dwangbehandeling met Clozapine. Hieruit blijkt dat patiënte op de hoogte was (gesteld) van de naam van het medicament. Voor het overige is de BOPZ-procedure conform de daarvoor geldende regels behandeld en roept het gevoerde medicatiebeleid bij het College geen vragen op. Dit klachtonderdeel wordt dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-

ontvankelijkheid van klager, althans verwerping van het beroep. De arts stelt hiertoe onder meer dat klager niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG.

Ontvankelijkheid van klager in zijn klacht

4.3 Anders dan namens de arts is betoogd kan klager in zijn klacht worden ontvangen nu de klacht die hij over de behandeling van zijn dochter, patiënte, heeft ingediend door de dochter, die meerderjarig is, blijkens haar verklaring tijdens de zitting in hoger beroep wordt gesteund, terwijl niet is gesteld of gebleken dat zij wilsonbekwaam is. Daarbij maakt geen verschil dat de dochter een mentor heeft, zodat de stelling dat de mentor niet (volledig) met de klacht zou instemmen, niet nader behoeft te worden onderzocht.

Beoordeling

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.