ECLI:NL:TGZCTG:2014:199 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.129
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:199 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2014 |
Datum publicatie: | 15-05-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.129 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen chirurg. Bij klaagster is een spataderoperatie door middel van lasertechniek verricht. De chirurg heeft aan de op hem rustende informatieplicht voldaan. Deze informatieplicht strekt zich in beginsel niet uit tot de uitzonderlijke complicatie die zich bij klaagster heeft voorgedaan. Van medisch onzorgvuldig en/of verwijtbaar handelen is niet gebleken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond en het hoger beroep van klaagster wordt verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.129 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. M.J.P.M. van de Westerlo, advocaat te Helmond,
tegen
C., chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 19 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
23 januari 2013, onder nummer 1263 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 maart 2014, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Haverkate voornoemd. Zoals voorafgaand aan de zitting door mr. van de Westerlo voornoemd bij brief aangekondigd zijn klaagster en mr. van de Westerlo beiden niet ter terechtzitting verschenen,
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is sinds 2007 in behandeling bij de kliniek waar verweerder als vaatchirurg werkzaam is. Op 15 oktober 2009 kwam klaagster voor een consult bij de fleboloog, een collega-arts van verweerder, die een operatieve ingreep voorstelde. In dat gesprek is onder meer gesproken over de behandeling van spataderen door middel van een nieuwe (laser)techniek.
In het medisch dossier staat onder meer:
“Risico’s en complicaties besproken: ja
Vliegen en sporten, pijn, flebitis, echymose, recidieven, pigmentaties, verkleuring, induraties, zenuwletsel.”
Aan klaagster werd een ‘Behandelingsovereenkomst behandeling van spataderen’ meegegeven die zij later, voor aanvang van de operatie, heeft ondertekend. Klaagster is vervolgens op 25 maart 2010 door verweerder onder lokale verdoving aan haar rechterbeen geopereerd door middel van een endovasculaire laserbehandeling. Klaagster heeft tijdens deze operatie dusdanig veel pijn ervaren, dat zij verweerder heeft verzocht de behandeling te stoppen. De behandeling van het rechterbeen werd toch afgemaakt en afgesproken werd om dezelfde operatie aan het linkerbeen, die eveneens voor die dag gepland stond, op een ander tijdstip onder sedatie uit te voeren. Die operatie heeft klaagster niet meer laten uitvoeren. Sinds de operatie ervaart klaagster ernstig invaliderende pijnklachten waarvoor zij zich onder behandeling van een andere vaatchirurg in een ander ziekenhuis heeft laten stellen en door wie zij naar een pijnteam is verwezen.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
De klacht van klaagster luidt -kort samengevat- dat verweerder niet zorgvuldig ten opzichte van klaagster heeft gehandeld, aangezien
a) met klaagster niet is gesproken over de risico’s van de betreffende operatie waardoor er geen sprake is van informed consent en
b) de operatie niet lege artis is uitgevoerd en mislukt is als gevolg waarvan klaagster continu pijn heeft, beperkt is in haar mobiliteit en inmiddels afhankelijk is van de hulp van derden bij haar zelfverzorging en overige dagelijkse activiteiten.
Klaagster is voorheen vaker geopereerd in de kliniek van verweerder, maar heeft nooit eerder een laserbehandeling ondergaan.
4. Het standpunt van verweerder
a) In de kliniek is het gebruikelijk dat het intakegesprek, de anamnese, het klinisch onderzoek en de interpretatie van het duplexonderzoek door de fleboloog plaatsvindt. Op basis van de gegevens doet deze vervolgens een behandelvoorstel. Als dat leidt tot operatief ingrijpen, dan wordt dit door de vaatchirurg gedaan. Klaagster is door de fleboloog uitgebreid geïnformeerd over de verschillende technieken die voor de behandeling van spataderen worden toegepast. Niet alleen de voordelen, nadelen, alternatieven en verdovingswijzen zijn daarbij aan de orde gekomen, maar ook de risico’s en complicaties. Dit staat ook in het medisch dossier.
De mogelijkheid van pijn, zenuwletsel en recidive is genoemd. Klaagster heeft een informatiebrochure ‘Spataderen’ en een ‘Instructie cliënten spataderbehandeling’ ontvangen. Bovendien is de inhoud van de ‘Behandelingsovereenkomst behandeling van spataderen’ met haar doorgenomen en een exemplaar daarvan -door de fleboloog reeds ondertekend- aan haar meegegeven. Klaagster is naar behoren over de operatie en de risico’s geïnformeerd. Klaagster heeft vijf maanden de tijd gehad om de overeenkomst nog eens door te lezen. Ze heeft de overeenkomst ondertekend waarna de operatie plaatsvond. Bovendien is klaagster vaker in de kliniek behandeld en heeft zij ook toen behandelingsovereenkomsten getekend. Zij is dus bekend met de procedure in de kliniek.
b) Verweerder betwist niet dat de door klaagster geuite klachten na de operatie zijn opgetreden maar stelt tegelijkertijd dat de operatie correct en zorgvuldig is uitgevoerd en zijn handelen om die reden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verder is na de operatie, ook door derden, niet aangetoond waar de pijnklachten op berusten. De stelling van klaagster dat de operatie niet lege artis zou zijn uitgevoerd wordt niet onderbouwd. Het optreden van complicaties c.q. pijnklachten na de operatie wil niet zeggen dat de operatie niet goed is uitgevoerd. De lokale verdoving die werd toegepast, bleek voor klaagster niet goed te werken en zij vroeg verweerder om te stoppen. Omdat de operatie aan het rechterbeen al ver gevorderd was, is in overleg met klaagster besloten de operatie af te maken. Verweerder heeft zich ervan vergewist dat klaagster dat wilde. Klaagster is vervolgens door een omloopverpleegkundige begeleid. Afgesproken werd dat de behandeling van het linkerbeen op een later tijdstip onder volledige verdoving zou plaatsvinden.
5. De overwegingen van het college
Ad a)
Voorop staat dat verweerder in het kader van de tussen klaagster en verweerder tot stand gekomen behandelingsovereenkomst (als hoofdbehandelaar) mede verantwoordelijk is voor het door een derde verrichte vooronderzoek en de aan klaagster verstrekte informatie over de operatieve ingreep, de eventuele risico’s en mogelijke complicaties. Vast staat dat het voortraject door een collega-arts is gedaan en voldoende aannemelijk is geworden dat het traject ter voorbereiding op de operatie uitvoerig is geweest en op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder de standaardprocedure van de kliniek toegelicht. Dat er in het geval van klaagster van deze procedure is afgeweken, is niet komen vast te staan. Voor de stellingname van klaagster dat zij niet is gewezen op de mogelijke risico’s van de ingreep zijn in het dossier geen aanwijzingen gevonden. Het dossier vermeldt expliciet dat de risico’s en complicaties besproken zijn, zoals hiervoor onder de feiten is geciteerd. Bovendien is door klaagster niet, althans onvoldoende betwist, dat zij informatiebrochures heeft ontvangen, dat de behandelingsovereenkomst met haar doorgesproken is en zij deze mee naar huis genomen heeft alvorens deze te ondertekenen. Het college acht voldoende aannemelijk dat klaagster uitvoerig geïnformeerd is over de complicaties en risico's die redelijkerwijs het gevolg kunnen zijn van de uit te voeren operatie. Daarmee heeft verweerder aan de op hem rustende informatieplicht voldaan. Hieraan voegt het college toe dat de op verweerder rustende informatieplicht zich in beginsel niet uitstrekt tot de uitzonderlijke complicatie, die zich bij klaagster voordoet. Dit onderdeel van de klacht is derhalve niet gegrond en zal worden afgewezen.
Ad b)
De stelling van klaagster dat de operatie niet lege artis is uitgevoerd, is door verweerder gemotiveerd betwist. Het college heeft bovendien voor deze door klaagster niet onderbouwde stelling in het dossier geen enkel deugdelijk aanknopingspunt kunnen vinden.
Klaagster heeft nog aangevoerd dat verweerder de operatie had moeten stoppen toen zij er om vroeg. Verweerder heeft daarop aangegeven dat in goed overleg met klaagster besloten is om de operatie aan het rechterbeen alsnog af te maken en de operatie aan het linkerbeen uit te stellen. Klaagster heeft in dat verband nog extra afleiding c.q. ondersteuning gekregen van een verpleegkundige. De lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken lopen op dit punt uiteen. Nu niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Daarbij is van belang dat het standpunt van verweerder op belangrijke onderdelen door het medisch dossier wordt ondersteund. Nu van medisch onzorgvuldig en/of verwijtbaar handelen door verweerder niet is gebleken, dient ook dit klachtonderdeel te worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Met haar beroep beoogt klaagster de oorspronkelijke klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. In de door klaagster aangevoerde gronden van het beroep stelt klaagster onder 4: ‘Voorts is er geen sprake geweest van zorgvuldige nabehandeling van cliënte. Na de operatie is meerdere keren, via de verklaring van de heer E. [waarmee wordt gedoeld op een bij het beroepschrift overgelegde verklaring van E. van 1 maart 2013; CTG], contact opgenomen met verweerder, doch is cliënte eenvoudigweg afgewimpeld zonder dat er adequate behandeling/zorg heeft plaatsgevonden. Ook dit acht cliënte verwijtbaar onzorgvuldig en derhalve in strijd met de zorgvuldigheid die een bekwaam arts dient te betrachten’. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt daarbij dat het punt van de nabehandeling geen onderdeel van de klacht in eerste aanleg uitmaakte. De arts concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster voor zover het beroep betrekking heeft op de nabehandeling en voor het overige tot verwerping van het beroep.
4.2 Met betrekking tot de klacht betreffende de nabehandeling wordt het volgende overwogen. In de in het klaagschrift opgenomen klacht komt niets voor over een onvoldoende zorgvuldige nazorg door de arts. In een bijlage bij de repliek in eerste aanleg heeft klaagster onder punt 6 aan het slot slechts gesteld ‘er was echter nauwelijks nazorg, van uit de F.-kliniek’. Bij dupliek in eerste aanleg heeft de arts daarop gereageerd: ‘Met betrekking tot de nazorg merkt verweerder nog op dat klaagster meerdere malen werd gebeld en 1 maal op controle is geweest. Verdere controles heeft zij zelf geannuleerd’. Hieruit komt naar voren dat de arts de geciteerde opmerking bij repliek niet als een klacht heeft opgevat. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg is een eventuele tuchtrechtelijk verwijtbaar onvoldoende nazorg niet aan de orde geweest en dat punt komt evenmin voor in de omschrijving van de klacht in overweging 3 van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege. Daarom moet tevens ervan worden uitgegaan dat het Regionaal Tuchtcollege de hiervoor geciteerde opmerking bij repliek niet als (een onderdeel van de) klacht heeft opgevat.
Bij deze stand van zaken gaat ook het Centraal Tuchtcollege ervan uit dat in eerste aanleg de klacht van klaagster niet omvatte dat de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar onvoldoende nazorg heeft verleend. De hiervoor onder 4.1 vermelde klacht over het ontbreken van een zorgvuldige nabehandeling moet dan ook worden aangemerkt als een voor het eerst in hoger beroep naar voren gebrachte klacht, waarvoor evenwel geen ruimte bestaat. Het Centraal Tuchtcollege gaat daarom aan deze klacht voorbij.
4.6 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.