ECLI:NL:TGZCTG:2014:196 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.362
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:196 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2014 |
Datum publicatie: | 15-05-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.362 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerder dat hij tijdens verschillende polibezoeken onprofessioneel en onoorbaar zou hebben gehandeld, omdat hij: a) een pees en hoofdzenuw door een weefselgaatje uit haar rechterbeen zou hebben genomen c.q. getrokken; b) een poging zou hebben gedaan om haar te wurgen; c) aan haar been zou hebben gerukt, de pijngrens voorbij; d) de heupgewrichtkogel door het draaien met het been 3 à 4 cm zou hebben opgelicht; e) haar in de houdgreep zou hebben genomen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af als zijnde kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.362 van:
A. wonende te B., appellante,
tegen
C., orthopedisch chirurg, werkzaam te B., verweerder in hoger beroep, gemachtigde: mr. J.G. Sijmons.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klaagster - heeft op 28 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna: de orthopedisch chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 augustus 2013, onder nummer G2013/02 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De orthopedisch chirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 10 april 2014, waar zijn verschenen klaagster en de orthopedisch chirurg, laatstgenoemde bijgestaan door mr. J.G. Sijmons.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klaagster verwijt verweerder dat hij tijdens verschillende polibezoeken onprofessioneel en onoorbaar zou hebben gehandeld, omdat hij:
a) een pees en hoofdzenuw door een weefselgaatje uit haar rechterbeen zou hebben genomen c.q. getrokken;
b) een poging zou hebben gedaan om haar te wurgen;
c) aan haar been zou hebben gerukt, de pijngrens voorbij;
d) de heupgewrichtkogel door het draaien met het been 3 à 4 cm zou hebben opgelicht;
e) haar in de houdgreep zou hebben genomen.
3. Het verweer
Klaagster heeft naar de mening van verweerder een minstens verstoorde perceptie van de polibezoeken bij verweerder. Het beeld dat klaagster van verweerder heeft geschetst, een arts die er genoegen in zou scheppen om mensen willens en wetens pijn te doen, is apert onjuist. Verweerder heeft klaagster nimmer behandeld zoals zij stelt.
4. Beoordeling van de klacht
Partijen geven geheel verschillende lezingen over hetgeen zou zijn gebeurd. Het College hecht echter meer waarde aan de verklaring van verweerder en het medisch dossier, omdat de gang van zaken zoals klaagster die beschrijft medisch gezien onmogelijk is dan wel zeer onwaarschijnlijk is. Derhalve wordt de klacht ongegrond verklaard.”
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de feiten waarop de klacht berust ook in hoger beroep niet kunnen worden vastgesteld. Voor zover klaagster ter zitting nieuwe klachtonderdelen naar voren heeft gebracht, moet worden geoordeeld dat dit te laat is, nu een klacht(onderdeel) niet voor het eerst in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal College niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees
en mr. P.J. Würzer, leden-juristen en dr. W.J. Rijnberg en drs. F.M.M. van Exter, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.