ECLI:NL:TGZCTG:2014:194 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.328
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2014 |
Datum publicatie: | 15-05-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.328 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht: klager is de zoon van een inmiddels op 97-jarige leeftijd overleden patiënte. Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde : 1. Dat zij zonder het stellen van een diagnose en zonder het vaststellen van ongewenste verschijnselen is gestart met een behandeling die de dood als gevolg heeft gehad; 2. dat er sprake is van onduidelijkheid met betrekking tot de wilsafspraken van en met patiënte; en 3. dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan illegale euthanasie door de richtlijnen met betrekking tot euthanasie te negeren. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
v oor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.328 van:
A., wonende te B. (C.),
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
D., specialist ouderengeneeskunde, wonende te E.,
verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniëls, als jurist verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 31 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen specialist ouderengeneeskunde D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 mei 2013, onder nummer 12/341 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Bij herstelbeslissing van 20 augustus 2013 zijn enkele kennelijke misslagen gecorrigeerd.
Klager is van eerstgenoemde beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 april 2014, waar is verschenen de arts bijgestaan door
mr. V.C.A.A.V. Daniëls voornoemd. Klager is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is de zoon van mevrouw F., geboren 1915 en overleden op 2012, hierna te noemen “patiënte”.
2.2 Patiënte is vanaf 2007 woonachtig geweest in woonzorgcentrum G. te H., een zorginstelling voor ouderenzorg. Verweerster is daar werkzaam als specialist ouderengeneeskunde.
2.3 Ten aanzien van de wilsafspraken met patiënte rondom levenseinde is bij de opname in 2007 in het medisch dossier genoteerd:
“Mw heeft zelf uitgesproken het fijn te vinden hier te mogen blijven tot haar levenseinde
Geen ziekenhuisopname
Bij calamiteiten zoals een pneumonie geen AB, wel verlichting met morfine”
In juni 2009 heeft klaagster deze afspraken gewijzigd. In het dossier is hierover het volgende vermeld:
“Gesprek met patiënte en dochter Bij pneumonie wel behandelen binnen de mogelijkheden van G. Levensbedreigende aandoeningen max symptoombehandeling.”
2.4 Op 23 april 2012 is patiënte ten val gekomen.
2.5 Verweerster heeft patiënte op 24 april 2012 gezien. Zij heeft toen lichamelijk onderzoek verricht bij patiënte en is daarbij tot de volgende conclusie gekomen:
“Concl: wrs CVA (bloeding? Infarct?) mgl stamniveau met soporeuze toestand en voll slappe verlamming bdz.
Plan: Dochter sinds vanmorgen al weer aanwezig en uitgebreid besproken.
-uitgangspunt: geen pijn, geen angst of onrust of machteloosheid. Zeker geen ziekenhuisopname of onderzoek.
-In verband met pijn/mgl benauwdheid start morfine 6dd 5mg per subcutane vleugelnaald
-In verband met onrust start Dormicum 6dd 5mg per subcutane vleugelnaald.
2.6 Patiënte is 2012 overleden in de zorginstelling.
2.7 In overleg met een forensisch geneeskundige is een verklaring natuurlijke dood afgegeven.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klager verwijt verweerster kort samengevat:
-dat zij zonder het stellen van een diagnose en zonder het vaststellen van ongewenste verschijnselen is gestart met een behandeling die de dood als gevolg heeft gehad;
-dat er sprake is van onduidelijkheid met betrekking tot de wilsafspraken van en met patiënte;
-dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan illegale euthanasie door de richtlijnen met betrekking tot euthanasie te negeren.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. “
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat verweerster alleen een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden van handelingen of gedragingen die zij zelf heeft verricht of waarbij zij expliciet betrokken is geweest. Na de val van patiënte op 23 mei 2012 is verweerster eerst op 24 mei 2012 betrokken bij de behandeling van patiënte. Ter zake van eventuele gebreken in de behandeling van patiënte op 23 mei 2012 kan verweerster derhalve geen verwijt worden gemaakt. Voorts is het college van oordeel dat verweerster haar onderzoek op 24 mei 2012 goed heeft gedocumenteerd en dat haar waarschijnlijk diagnose overtuigend is gemotiveerd. Gelet op de waarnemingen van verweerster tijdens haar onderzoek, met name de pinpoint pupillen niet reagerend op licht in combinatie met de slappe verlamming en de bewustzijnsdaling, komt een hersenstaminfarct op de eerste plaats in de differentiaal diagnose. Verder heeft verweerster in overeenstemming met het ten aanzien van patiënte vastgestelde behandelbeleid besloten om haar niet te verwijzen naar een ziekenhuis. De door haar ingezette behandeling met een combinatie van morfine en dormicum is een gebruikelijke behandeling die in dit soort situaties als symptoombestrijding wordt ingezet en moet derhalve aangemerkt worden als reguliere palliatieve zorg. Dit betekent dat het eerste klachtonderdeel niet slaagt.
5.2 Ten aanzien van de met patiënte gemaakte wilsafspraken is het college van oordeel dat die afspraken duidelijk zijn vermeld in het medisch dossier, zoals hiervoor onder 2.3 is weergegeven. Op 24 mei 2012 was de in juni 2009 gewijzigde wilsafspraak van patiënte van kracht en verweerster heeft, zoals hiervoor besproken, gehandeld conform die afspraak. Dit klachtonderdeel kan wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag dus niet slagen.
5.3 Verder moet vastgesteld worden, zoals hiervoor ook al is overwogen, dat verweerster reguliere palliatieve zorg heeft verleend aan patiënte op 24 mei 2012.
Van euthanasie of andere actieve levensbeëindigende handelingen is geen sprake geweest en reeds daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van zijn klacht.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot afwijzing van het beroep van klager en tot bevestiging van de bestreden beslissing.
Beoordeling
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep onder punt 5.1 heeft neergelegd met uitzondering van het laatste deel van deze paragraaf vanaf de vijfde volzin. In plaats daarvan dient te worden gelezen: “Gelet op de waarnemingen van verweerster tijdens haar onderzoek mocht zij een hersenstaminfarct op de eerste plaats in de differentiaal diagnose zetten. Verder heeft verweerster in overeenstemming met het ten aanzien van patiënte vastgestelde behandelbeleid besloten om haar niet te verwijzen naar een ziekenhuis. Het klinische beeld van patiënte rechtvaardigde de door haar ingezette behandeling met een combinatie van morfine en dormicum en moet worden aangemerkt als reguliere palliatieve zorg. Dit betekent dat het eerste klachtonderdeel niet slaagt “ Wat betreft de herstelbeslissing van 20 augustus 2013 leest het Centraal Tuchtcollege punt 2.3 aldus dat klager als klager moet worden gelezen en niet als klaagster.
4.4 Gelet op het bovenstaande moet het beroep van klager worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. P.J. Schimmel en dr. R.T. Ottow,
leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.