ECLI:NL:TGZCTG:2014:192 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.083
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:192 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2014 |
Datum publicatie: | 15-05-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.083 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Betreft klacht tegen psychiater. De psychiater heeft als behandelaar van de ex-echtgenote van klager, op verzoek van het AMK inlichtingen verstrekt in het kader van een onderzoek naar hun beider dochter. De klacht stelt aan de orde de vraag of de psychiater tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door, zonder dat klager daarvoor zijn toestemming had verleend, het AMK te voorzien van informatie over klager, alsmede de vraag of die gegevensverstrekking voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De klacht houdt voorts in dat de psychiater niet heeft meegewerkt aan het indienen van een klacht bij de klachtencommissie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht op alle onderdelen gegrond verklaard en aan de psychiater de maatregel van berisping opgelegd. De psychiater is van deze beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen en publicatie gelast. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.083 van:
A., psychiater, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,
tegen
C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 19 september 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 december 2012, onder nummer 11/414 heeft dat College de psychiater de maatregel van berisping opgelegd. De psychiater is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 maart 2014, waar zijn verschenen klager en de psychiater, bijgestaan door mr. Kastelein voornoemd. Tevens was ter terechtzitting aanwezig E., de (huidige) echtgenote van klager. Partijen hebben pleitnotities overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager, geboren op 23 juli 1946, is de vader van F., geboren op
11 januari 2002. De moeder van F. en klager zijn sinds 2003 gescheiden. De moeder kwam sinds 2003 onder behandeling te staan van verweerster. In begin 2003 heeft klager in het kader van deze behandeling enkele gesprekken gehad met verweerster.
2.2 In maart 2011 ontving verweerster van het Advies Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een mondeling verzoek tot informatieverstrekking in het kader van een onderzoek naar de situatie van F.. Omdat verweerster alleen wilde reageren op een schriftelijk verzoek, ontving zij op 28 maart 2011 een e-mail van de heer G., gedragswetenschapper van het AMK-H., om negen specifieke vragen te beantwoorden. Verweerster heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en op 5 mei 2011 haar reactie bij het AMK ingediend. In deze reactie heeft verweerster zich onder meer uitgelaten over de relatie tussen vader en F.. Voor zover van belang staat in het verslag het volgende: “Uit iedere tekst is duidelijk dat de vader vanaf het prilste moment onverkort gaat voor de toewijzing van F. aan hem (en zijn nieuwe partner). Verder dat hij geen gelegenheid voorbij laat gaan om de moeder te diskwalificeren. (…) vader brengt F. nadrukkelijk in loyaliteitsproblemen, door alles wat hij op de moeder heeft aan te merken ook met F. te bespreken. (…) Vader heeft maar één belang: condities te proberen te verwezenlijken waardoor hij F. aan zich kan binden. Verbeteren van de onderlinge relatie tussen vader en moeder in het belang van F. is daar volledig aan ondergeschikt.(…) Beide ouders zijn gevoelig voor signalen van F.. Alleen vader gebruikt de signalen om te laten weten dat moeder het niet goed doet.”
Wat de toestemming voor informatieverstrekking betreft schreef verweerster bovenaan haar verslag het volgende: “U liet mij weten dat I. U toestemming heeft gegeven om bij mij informatie te vragen. Ten aanzien van C. heeft U dat niet vermeld. Mogelijk heeft hij dat niet ter sprake gebracht in het gesprek, dat U met hem heeft gehad of heeft hij anderszins toestemming geweigerd. Gaarne ontvang ik daar nog meer duidelijkheid over.”
2.3 De reactie van verweerster is vervolgens opgenomen in het rapport van het AMK, dat medio augustus 2011 door klager is ontvangen. Het rapport van het AMK is door het AMK in september 2011 doorgestuurd naar de Raad voor de Kinderbescherming en naar Bureau Jeugdzorg. Inmiddels is F. onder toezicht gesteld.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
- inlichtingen over klager aan het AMK heeft verstrekt zonder dat klager
daarvoor toestemming heeft gegeven;
- inlichtingen heeft verstrekt die onvoldoende waren geverifieerd op juistheid en
niet nodig waren voor het onderzoek;
- niet heeft meegewerkt aan het indienen van een klacht bij de
klachtencommissie.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat alleen C. als klager wordt aangemerkt. Het klaagschrift is immers louter door hem ondertekend. Klager heeft een rechtstreeks belang bij het indienen van de klacht gezien de omstandigheid dat de mededelingen van verweerster aan het AMK zijn persoon betreffen.
5.2 De kern van het verwijt aan verweerster betreft de inlichtingenverstrekking aan het AMK zonder dat klager daarvoor toestemming had verleend en de uitblijvende verificatie van haar mededelingen over klager. Het college stelt in verband hiermee het volgende voorop. Uit de wet, meer specifiek artikel 7:457 BW, volgt dat aan anderen geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van medische bescheiden worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt - of bij een minderjarige zoals in dit geval - diens wettelijk vertegenwoordigers. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De geheimhoudingsplicht van de arts/psychiater staat aldus voorop en evenzeer de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de bij informatieverstrekking gemoeide personen. Op de hoofdregel kan echter een uitzondering worden gemaakt, indien dit noodzakelijk is om een belang te dienen dat zwaarder weegt dan het belang van de geheimhouding en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander. Een voorbeeld van zo een zwaarwegend belang is het geval waarin het belang van een minderjarige vergt dat onmiddellijk tot actie wordt overgegaan, terwijl er geen andere, minder ingrijpende middelen zijn om dit doel te bereiken. Een en ander is uitgewerkt in artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg. Dit artikel bepaalt, zakelijk weergegeven, dat een arts/psychiater ‑ ook zonder toestemming van de degene die het betreft ‑ inlichtingen kan verstrekken aan het AMK, ‘indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.’ Aldus is doorbreking van het beroepsgeheim en een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een ander beperkt tot situaties waarin kindermishandeling aan de orde is of een redelijk vermoeden daartoe. Bovendien moet de arts/psychiater zich ervan vergewissen of inlichtingenverstrekking in de voorliggende kwestie ‘noodzakelijk’ is. Zo zal duidelijk moeten worden dat de informatie niet langs andere weg kan worden verkregen en dient de doorbreking van het beroepsgeheim zoveel mogelijk te worden beperkt tot feitelijke relevante informatie. Is echter aan deze vereisten voldaan, dan prevaleert het belang van het kind boven het belang dat met de geheimhouding gemoeid is en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene die bij het onderzoek door het AMK zijn betrokken.
Teneinde de arts/psychiater handvatten te bieden ter beoordeling van de noodzaak zijn beroepsgeheim te doorbreken, is in december 2009 het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: het Basismodel) opgesteld. Deze code borduurt voort op de Meldcode kindermishandeling van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst van september 2008 (hierna: KNMG meldcode 2008). Voorts is om diezelfde reden door de Rijksoverheid in oktober 2009 de Wegwijzer huiselijk geweld, kindermishandeling en beroepsgeheim (hierna: de Wegwijzer) opgesteld. Voor specifiek de psychiater is door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in december 2009 de Richtlijn Familiaal huislijk geweld bij kinderen en volwassen opgesteld (hierna: Richtlijn 2009). Ook in de KNMG meldcode 2008, het Basismodel, de Wegwijzer en de Richtlijn 2009 wordt gewag gemaakt van het feit dat het beroepsgeheim van de arts/psychiater voorop staat. Bij het verstrekken van gegevens aan een ander - waaronder ook het AMK - geldt dan ook als hoofdregel dat de arts/psychiater zich inspant om toestemming voor gegevensverstrekking te verkrijgen van degene op wie de gegevensverstrekking betrekking heeft. Wordt de toestemming door deze persoon geweigerd, dan zal de arts/psychiater zorgvuldig moeten afwegen of het belang dat met het doorbreken van de geheimhoudingsplicht en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gediend, zwaarder moet wegen dan het belang dat is gediend bij het in acht nemen van de geheimhoudingsplicht en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon. Het verstrekken van gegevens aan het AMK moet de arts/psychiater kunnen motiveren, ook achteraf. Om die reden zal uit het medisch dossier moeten blijken welke afweging de arts/psychiater heeft gemaakt en wat hem tot zijn beslissing heeft gebracht. Tot slot geschiedt informatieverstrekking bij voorkeur schriftelijk. Overigens merkt het college op dat de KNMG meldcode 2008, het Basismodel en de Wegwijzer meer ruimte laten voor verstrekking van gegevens dan artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg dat doet. In het bijzonder blijkt daaruit niet onomwonden de eis van noodzakelijkheid tot verstrekking. Toetsend aan deze maatstaf overweegt het college als volgt.
5.3 Gezien voormelde hoofdregel en de mogelijkheden van doorbreking van het beroepsgeheim en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dient ten eerste te worden beoordeeld of klager toestemming heeft verleend voor informatieverstrekking aan het AMK. De verklaring van verweerster zag immers (mede) op zijn persoon en verstrekking van gegevens over hem maakt in beginsel inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Klager heeft aan zijn klacht ten grondslag gelegd dat hij geen toestemming had gegeven voor de verstrekking van gegevens aan het AMK. Verweerster heeft dit niet weersproken, doch ter zitting aangevoerd dat zij van die toestemming mocht uitgaan, gezien de verwarrende verklaringen van het AMK daarover. Het college volgt verweerster daarin niet. Opgemerkt wordt dat verweerster bovenaan haar verklaring van 5 mei 2011 schrijft dat de toestemming van klager niet vermeld is, zij kennelijk rekening houdt met een mogelijke weigering en om die reden het AMK uitdrukkelijk om een antwoord verzoekt. Hieruit wordt afgeleid dat verweerster op dat moment geen zekerheid had over de toestemming. In zo een situatie had dan ook van verweerster mogen worden gevergd dat zij het antwoord van het AMK had afgewacht of - bij uitblijvende reactie - kort na haar verzoek nogmaals om een antwoord had gevraagd. Een alternatief was voorts om bij klager na te vragen of hij toestemming had verleend en zo ja, tot welke omvang. Vast staat dat ook deze nadrukkelijke verificatie bij klager achterwege is gebleven. Dat zij in verband met ‘haar zorgplicht voor moeder’ moest kiezen, zoals ter zitting nog is betoogd, is rechtens onjuist.
Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat niet is komen vast te staan dat is voldaan aan het wettelijke toestemmingsvereiste. Daar doet overigens niet aan af dat het onzorgvuldig van het AMK is geweest om niet te reageren op het verzoek van verweerster, waarvoor het overigens zijn excuses heeft aangeboden. Gezien de uitblijvende toestemming zal hieronder worden beoordeeld of verweerster desondanks in dit geval tot het verstrekken van inlichtingen gerechtigd was.
5.4 Niet in geschil is dat er sprake was van een (niet op zich staande) melding aan het AMK. Verweerster werd in maart 2011 telefonisch benaderd en op haar verzoek - wat overigens zeer correct is - nogmaals schriftelijk op 28 maart 2011. Niet is gebleken dat op dat moment sprake was van een acute situatie die een onmiddellijke verklaring vereiste, zo getuige ook het feit dat verweerster eerst op 5 mei 2011 de verklaring heeft afgelegd. Onduidelijk is voorts of verweerster concrete aanwijzingen had van daadwerkelijke kindermishandeling; dit bleek in ieder geval niet uit de melding zelf (om privacyredenen werd de inhoud van de melding niet gedeeld). Onder deze omstandigheden had verweerster zich terughoudend moeten opstellen en zich dienen te beraden of de noodzaak bestond om een uitzondering te maken op haar geheimhoudingsplicht waarmee zij, zo mag worden aangenomen, de persoonlijke levenssfeer van klager zou gaan schaden. Hoewel het college er begrip voor heeft dat verweerster hulp wil bieden bij een onderzoek naar de situatie van een kind, ontslaat dit verweerster niet van de verplichting om zorgvuldig haar eigen afweging te maken en (bijvoorbeeld) te onderzoeken - hier was in dit geval tijd voor - of er andere mogelijkheden waren om deze hulp te verlenen en/of toestemming te verkrijgen. De enkele omstandigheid dat het AMK om inlichtingen vraagt, vormt geen vrijbrief voor het achterwege laten van deze eigen afweging door verweerster. Die eigen afweging en nader onderzoek nu heeft verweerster nagelaten. De noodzaak tot het verstrekken van informatie aan het AMK is, kortom, niet gebleken.
5.5 Daar komt bij dat, zo verweerster wel op goede gronden de verklaring zou hebben afgelegd, van verweerster mocht worden verlangd dat zij zich op een objectieve en deskundige wijze had uitgelaten over de relatie tussen F. en klager. Verweerster heeft er thans voor gekozen een verklaring af te leggen die gebaseerd is op haar interpretatie van brieven, een dagboek en e-mails. Gezien het feit dat zij geen contact had met klager, maar wel een behandelrelatie had met moeder, had verweerster zich er bewust van moeten zijn dat zij mogelijk subjectieve signalen ontving en zich moeten beperken tot een zakelijke verklaring in reactie op de vragen van het AMK. De gekozen bewoordingen (zie citaat in rechtsoverweging 2.2) getuigen daar echter niet van.
5.6 Wat de klacht ten aanzien van het verzoek om inlichtingen over de mogelijkheid tot het indienen van klacht betreft, wordt geoordeeld dat het op de weg van verweerster had gelegen om klager in ieder geval een reactie te geven. Onderdeel van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg is immers klagers in staat te stellen handelingen en gedrag van de beroepsbeoefenaar te laten toetsen. Het moge zo zijn dat verweerster eerst nog wilde uitzoeken hoe de klachtenregeling luidde, maar dat ontslaat haar niet van haar plicht om te reageren naar klager. De veronderstelling dat de klachtencommissie wel contact zou opnemen met klager is geen reden om vervolgens iedere reactie achterwege te laten.
5.7 De slotsom is dan ook dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47, eerste lid,onder a en b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. Wat betreft de oplegging van een maatregel acht het college een berisping passend en geboden. Hierbij heeft het college laten meewegen dat verweerster eerder een maatregel is opgelegd vanwege - kort gezegd - het onvoldoende inachtnemen van professionele distantie, dat ook in de onderhavige kwestie een rol lijkt te spelen, en voorts dat verweerster ter zitting desgevraagd geen blijk heeft gegeven van een kritische blik ten opzichte van haar eigen handelen”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De psychiater is onder aanvoering van een viertal grieven in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. De psychiater beoogt met haar beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Het hoger beroep strekt (impliciet) tot ongegrondverklaring van de klacht dan wel tot het opleggen van een minder zware maatregel dan in eerste aanleg is opgelegd.
4.2 Klager heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
4.4 De psychiater heeft in de eerste grief bezwaren geuit tegen de wijze waarop het Regionaal Tuchtcollege de zaak heeft behandeld. De psychiater heeft aangevoerd dat haar bezwaar tegen de samenstelling van het college niet is gehonoreerd en dat de beslissing is genomen in strijd met de objectieve schijn van onpartijdigheid. Wat daarvan zij, het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak in hoger beroep opnieuw behandeld. De psychiater heeft de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen en heeft het volgens haar onjuiste oordeel van het Regionaal Tuchtcollege aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling kunnen voorleggen. Bij een verdere behandeling van deze grief heeft de psychiater daarom geen belang meer.
4.5 Met de tweede en derde grief komt de psychiater op tegen de klachtonderdelen 1 en 2. Deze klachtonderdelen stellen aan de orde de vraag of de psychiater tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door, zonder dat klager daarvoor zijn toestemming had verleend, het AMK te voorzien van informatie over klager, alsmede de vraag of die gegevensverstrekking voldoet aan de zorgvuldigheidseisen.
4.6 Vaststaat dat de psychiater in maart 2011 eerst telefonisch en nadien bij schriftelijk verzoek d.d. 28 maart 2011 door het Advies Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is benaderd om informatie te verstrekken in het kader van een door het AMK ingesteld onderzoek naar de minderjarige F., dochter van klager. Dit betekent dat de psychiater is aan te merken als informant in de zin van artikel 6 van de toen geldende Meldcode artsen en kindermishandeling meldcode en stappenplan (KNMG, september 2008) (hierna: Meldcode). Het handelen van de psychiater dient dan ook getoetst te worden aan de voorwaarden die gelden ten aanzien van een beroepsbeoefenaar die wordt benaderd als informant en niet aan die van een melder van (een vermoeden van) kindermishandeling.
4.7 Uit de toelichting van de Meldcode volgt dat de psychiater als informant in beginsel geacht wordt relevante informatie aan het AMK te verstrekken. Dit vanuit de gedachte dat als het AMK een onderzoek instelt er in de regel sprake is van een redelijk vermoeden van kindermishandeling en van een noodzaak dat te onderzoeken. Dit ontslaat de psychiater niet van haar verantwoordelijkheid uit hoofde van haar beroepsgeheim. Dit betekent dat de informatieverstrekking van de psychiater aan het AMK in beginsel nog steeds met toestemming van de betrokkene dient plaats te vinden. Voorts zal de psychiater zorgvuldig hebben af te wegen of bepaalde, onder haar beroepsgeheim vallende gegevens, uit een oogpunt van goed hulpverlenerschap gedeeld moeten worden en in welke mate het uitwisselen van informatie de toets van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid kan doorstaan. De psychiater kan om ‘gewichtige redenen, het belang van het kind betreffende’ besluiten af te zien van informatieverstrekking, hetgeen de psychiater zal moeten motiveren.
4.8 Centraal in deze zaak staat het schriftelijke verslag d.d. 5 mei 2011 waarmee de psychiater heeft gereageerd op de haar door het AMK voorgelegde vragen en waarin zij zich onder meer heeft uitgelaten over klager. Duidelijk is dat de psychiater hierbij mededelingen over klager heeft gedaan die onder haar geheimhoudingsplicht vallen. De psychiater heeft niet weersproken dat zij (via het AMK) geen toestemming heeft gekregen van klager om het AMK van gegevens te voorzien, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat de gegevensverstrekking desondanks geoorloofd was.
4.9 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had de psychiater het AMK op 5 mei 2011 geen informatie over klager mogen verstrekken, zolang de onduidelijkheid die er bestond over de (ontbrekende) toestemming van klager voortduurde. De psychiater was zich deze onduidelijkheid bewust door er in het verslag van 5 mei 2011 op te wijzen dat de moeder van F. toestemming had gegeven om bij haar informatie in te winnen maar dat er geen duidelijkheid bestond of dat ook bij klager het geval was. Bij deze stand van zaken had de psychiater de reactie van het AMK op dit punt moeten afwachten dan wel –toen die reactie uitbleef- bij klager zelf moeten verifiëren of hij toestemming gaf. Het uitblijven van een reactie van de zijde van het AMK heeft de psychiater niet mogen opvatten als een bevestiging van de door klager gegeven toestemming. Het verweer van de psychiater dat zij voor de informatieverstrekking over klager aan het AMK klagers toestemming niet nodig had, omdat de informatie afkomstig was van de moeder van F. van wie zij toestemming had gekregen om het AMK van informatie te voorzien, wordt verworpen omdat het miskent dat de verstrekte informatie betrekking had op de persoon van klager, wiens toestemming nu juist ontbrak. Ook het verweer van de psychiater dat zij vanwege de verstoorde verhouding tussen klager en de moeder van F. het verifiëren van klagers toestemming (via het AMK) achterwege kon laten, mist grondslag.
4.10 Niet is gebleken dat de psychiater zich in een conflict van plichten bevond of dat er anderszins sprake was van een situatie die noopte tot het maken van een uitzondering op haar geheimhoudingsplicht. Waar de psychiater heeft aangevoerd dat het haar op grond van artikel 53 Wet op de Jeugdzorg vrij stond om ‘zonder toestemming van degene die het betreft’ aan het AMK inlichtingen te verstrekken, miskent de psychiater wederom dat uit hoofde van haar geheimhoudingsplicht informatieverstrekking in beginsel nog steeds met toestemming van de betrokkene dient plaats te vinden en zij (nog steeds) een eigen afweging dient te maken over de aard, omvang en relevantie van de informatie. Ook de stelling van de psychiater dat zij ingevolge de Meldcode gehouden was informatie aan het AMK te verstrekken, omdat er in het geval van F. geen sprake was van ‘gewichtige redenen, het belang van het kind betreffende’ op grond waarvan zij van informatieverstrekking kon afzien, stuit hierop af. Dat de psychiater het AMK heeft geïnformeerd ‘in het belang van F.’ is, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, een onvoldoende rechtvaardiging voor het doorbreken van de geheimhoudingsplicht.
Op grond van het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater onzorgvuldig heeft gehandeld door, zonder dat klager daarvoor zijn toestemming had verleend, het AMK te voorzien van informatie over klager.
4.11 De informatieverstrekking van de psychiater in de schriftelijke verklaring van 5 mei 2011 aan het AMK voldoet bovendien niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. De psychiater heeft haar reactie gebaseerd op informatie (brieven, dagboek en e-mails) die haar enkel bekend was uit haar behandelrelatie met de ex-echtgenote van klager, moeder van F.. Zij heeft deze informatie niet geobjectiveerd door deze informatie bijvoorbeeld met klager (en F.) te bespreken. Bovendien had de psychiater bij de beantwoording van de vragen zakelijker en genuanceerder moeten zijn. Op basis hiervan concludeert het Centraal Tuchtcollege dat de psychiater blijk heeft gegeven van onvoldoende professionele distantie. Voorts had zij zich, mede gelet op de conflictueuze situatie tussen klager en zijn (thans) ex-echtgenote, moeten afvragen of de verklaring zoals zij deze heeft gegeven in het belang van F. was. Dat de psychiater in de schriftelijke verklaring melding heeft gemaakt van de (eenzijdige) bronnen die zij bij de beantwoording van de vragen heeft gebruikt en dat zij bij een aantal vragen van het AMK heeft gesteld dat zij deze niet kon beantwoorden, doet aan haar onzorgvuldige handelwijze niet af.
4.12 Ten aanzien van de klacht dat de psychiater niet heeft meegewerkt aan het indienen van een klacht bij de klachtencommissie (klachtonderdeel 3) heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.
4.13 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht op alle onderdelen terecht gegrond heeft bevonden. De psychiater heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij op grond van artikel 47 lid 1 Wet op de beroepen individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
4.14 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater thans voldoende zelfinzicht heeft getoond. In de stukken van het geding en ter zitting in beroep heeft de psychiater verklaard zich te realiseren dat haar handelen in deze zaak onvoldoende zorgvuldig is geweest. Zij heeft zich voorgenomen om voortaan voorzichtiger te werk te gaan wat betreft het verifiëren van toestemming en de (indirect) verkregen informatie. Echter dit geeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding om een andere maatregel op te leggen dan het Regionaal Tuchtcollege omdat ook het Centraal Tuchtcollege de handelwijze van de psychiater laakbaar acht . Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de thans verweten gedraging dusdanig ernstig dat niet kan worden volstaan met een zakelijke terechtwijzing als een waarschuwing. De psychiater kan van haar onzorgvuldige handelwijze een ernstig verwijt worden gemaakt en daarbij past de maatregel van berisping. De door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel blijft dan ook gehandhaafd.
4.15 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en op na te melden wijze publicatie worden gelast van deze beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psychiater, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. Wigleven, leden-juristen en drs. B.W. Topman en prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.