ECLI:NL:TGZCTG:2014:189 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.221

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:189
Datum uitspraak: 15-05-2014
Datum publicatie: 15-05-2014
Zaaknummer(s): c2012.221
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat deze een behandeling op 10 januari 2011 verkeerd heeft uitgevoerd, als gevolg waarvan de gezondheid van klaagster ernstig is geschaad. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.221 van:

A., wonende te B., appellante,

Tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerster in hoger beroep,

gemachtigde: mr. drs. F.M. Oudolf.

1. Verloop van de procedure

A., - hierna: klaagster - heeft op 20 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

14 februari 2012, onder nummer 11/167 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 10 april 2014, waar is verschenen de arts, bijgestaan door

mr. drs. F.M. Oudolf, Klaagster is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is door de “pijngroep Amstelveen“ voor behandeling verwezen naar de praktijk van verweerster die werkzaam is als arts voor pijnbestrijding en aandoeningen van het bewegingsapparaat.

2.2 Klaagster heeft op 31 oktober 2010 voorafgaand aan het eerste consult bij verweerster een vragenlijst ingevuld. In vervolg daarop heeft verweerster klaagster voor het eerst gezien op 15 december 2010. Daarbij is er een uitgebreide anamnese gedaan en heeft verweerster lichamelijk onderzoek verricht. Verweerster heeft met toestemming van klaagster de verslagen opgevraagd van een MRI-scan van

19 november 2010 en van een röntgenfoto van 26 november 2010 beide van de cervicale wervelkolom.

2.3 Op 5 januari 2011 heeft verweerster klaagster behandeld en daarbij neuraaltherapie toegepast in de lage rug.

2.4 Op 10 januari 2011 is klaagster wederom onder behandeling geweest van verweerster. Daarbij heeft verweerster neuraaltherapie toegepast in de nek en schouder regio. Een vervolgafspraak is niet meer gemaakt.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de behandeling op 10 januari 2011 verkeerd heeft uitgevoerd, waardoor de gezondheid van klaagster ernstig is geschaad en haar leven is gereduceerd tot dat van een kasplantje waarbij er sprake is van ernstige pijnvermeerdering.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

De lezingen van partijen omtrent de wijze van behandeling op 10 januari 2011 lopen uiteen. Niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is. Het college overweegt daarbij dat op zich genomen niet aannemelijk is geworden dat een enkele neuraaltherapeutische sessie zou kunnen leiden tot de gevolgen zoals die door klaagster worden geschetst.

Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar wijze van behandelen van klaagster op 10 januari 2011. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Ten overvloede voegt het college daar nog het volgende aan toe.

Denkbaar is dat een behandeling niet datgene brengt wat een patiënt daarvan verwacht. Het ligt dan veeleer voor de hand om daarover in gesprek te gaan met de behandelaar, in plaats van de mogelijkheid daartoe eenzijdig af te snijden door om excuses te verzoeken en terugbetaling te eisen van reeds voldane declaraties.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In eerste aanleg heeft het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klaagster afgewezen. Klaagster kan zich in dat oordeel niet vinden en heeft daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege is er, aldus klaagster, ten onrechte vanuit gegaan dat haar klacht zag op de toegepaste neuraaltherapie, hetgeen niet het geval is. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de arts op klaagster, gezien haar dossier, geen manuele handelingen had mogen toepassen.

4.2 De arts heeft ook in hoger beroep betwist dat de fysieke toestand van klaagster als gevolg van de behandeling door de arts, die heeft bestaan uit het toepassen van voorzichtige mobilisaties, aan verslechtering onderhevig is geweest.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege gaat er bij de beoordeling van uit dat de klacht van klaagster ziet op de manuele handelingen die de arts volgens klaagster heeft verricht.

4.4 Naar aanleiding van de behandeling ter zitting op 10 april 2014 overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de arts in het verleden ten onrechte op haar briefpapier heeft vermeld dat zij lid was van de VAOG. De arts heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij dit thans niet meer doet nu haar is gebleken dat lidmaatschap van de VAOG niet mogelijk is. Wel heeft zij bij de VAOG een opleiding gevolgd, hetgeen door klaagster ook niet is betwist. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het ten onrechte melding maken van een lidmaatschap weliswaar onjuist is, maar dat de arts ter zake tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat ook in hoger beroep de feiten waarop de klacht is gegrond niet kunnen worden vastgesteld. De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal College ook voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees

en mr. P.J. Würzer, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en dr. W.J. Rijnberg, leden- beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.