ECLI:NL:TGZCTG:2014:188 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.334
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:188 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2014 |
Datum publicatie: | 08-05-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.334 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is de weduwe van een overleden patiënt, die tijdens een vakantie is gebeten door een teek en enkele weken later klachten kreeg. Klaagster verwijt de huisarts dat hij de mogelijkheid van een Lyme-besmetting niet in overweging heeft willen nemen en geen onderzoek heeft willen doen naar een eventuele besmetting. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts op grond van zijn bevindigen af kon zien van het doen van een onderzoek naar Lyme en verwerpt het hoger beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.334 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. F.J. Resius, advocaat te Purmerend,
tegen
C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 10 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
7 mei 2013, onder nummer 12/045, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft de gronden van haar hoger beroep aangevuld. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 maart 2014, waar klaagster en de huisarts, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen. Mr. Resius heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is de weduwe van de heer D., geboren 1943 en overleden 2008, hierna te noemen “patiënt”.
2.2 In september 2006 is patiënt tijdens een vakantie gebeten door een teek. Enkele weken na deze tekenbeet kreeg patiënt last van vermoeidheidsklachten en “algehele malaise”.
2.3 Op 9 oktober 2006 heeft patiënt zich met deze klachten gemeld bij verweerder.
2.4 Na telefonisch overleg met een internist, heeft verweerder patiënt toen Prednison voorgeschreven, omdat het vermoeden bestond dat patiënt aan spierreuma leed. Patiënt heeft aan verweerder verzocht om een onderzoek naar de ziekte van Lyme (Borrelia-besmetting), maar verweerder zag daartoe geen aanleiding.
2.5 Op 7 november 2006 heeft verweerder patiënt opnieuw gezien omdat de klachten waren teruggekomen. Patiënt bleek toen op eigen initiatief te zijn gestopt met de Prednison. In overleg met de internist werd besloten opnieuw met Prednison te starten, waarna de klachten weer afnamen. Wel klaagde patiënt enige tijd over verkrampte handen.
2.6 In september 2007 heeft patiënt verweerder geconsulteerd in verband met hoofdpijnklachten. Mede door de geuite ongerustheid van patiënt, heeft verweerder patiënt toen verwezen naar de neuroloog, die geen diagnose kon stellen.
2.7 Op 10 december, 18 december en 24 december 2007 zag verweerder patiënt opnieuw. Verweerder heeft in verband met de aanhoudende klachten patiënt verwezen naar een internist, die patiënt op 27 december 2007 heeft gezien.
2.8 In verband met klachten over dubbelbeelden heeft verweerder patiënt op 3 januari 2008 verwezen naar een neuroloog. Die heeft de diagnose E. gesteld en heeft de diagnose Lyme verworpen.
2.9 Uit door klaagster overgelegde stukken blijkt dat bij onderzoek in de F. wel Lyme-sporen waren gevonden.
2.10 Uit het medisch dossier blijkt dat de diagnose Lyme middels laboratorium-onderzoek op 9 januari 2008 is uitgesloten.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerder dat hij de mogelijkheid van een Lyme-besmetting na een tekenbeet, gevolgd door specifieke klachten niet in overweging heeft willen nemen en geen onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van een mogelijke Lyme-besmetting.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Het college is van oordeel dat gezien het beeld waarmee patiënt zich presenteerde bij verweerder in oktober 2006 er, met name in het beginstadium van het klachtenbeeld, geen aanleiding bestond om tot het afnemen van een Lyme-test over te gaan mede gelet op de vigerende richtlijn met betrekking tot de ziekte van Lyme. Een dergelijke test zou onvoldoende duidelijkheid hebben kunnen geven, gezien het feit dat deze een erg lage diagnostische waarde heeft. Bovendien blijkt uit het medisch dossier dat patiënt in januari 2008 wel degelijk is getest op de aanwezigheid van Lyme (Borrelia) en dat uit deze test duidelijk is geworden dat geen sprake was van een dergelijke besmetting. Dat de patiënt aan gevolgen van de ziekte van Lyme is overleden lijkt dan ook niet erg waarschijnlijk.
Gelet hierop treft het verwijt van klaagster geen doel. Ook overigens is het college van mening dat verweerder adequaat heeft gehandeld, onder meer door te verwijzen naar een neuroloog en internist.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt uit de klacht, zoals door klaagster ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege, dat zij de huisarts tevens verwijt dat hij (te snel) heeft geconcludeerd dat haar echtgenoot spierreuma had, zonder hiertoe meerdere onderzoeken te doen en dat hij heeft volstaan met een bloedtest.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de echtgenoot van klaagster zich op 9 oktober 2006 heeft gemeld op het spreekuur van de huisarts met klachten over spierpijn, vermoeidheid, gewrichtspijn en stijfheid en dat hij de huisarts heeft verteld dat hij enkele weken daarvoor in Oostenrijk door een teek is gebeten. De huisarts heeft in het medisch dossier genoteerd dat de teek waarschijnlijk binnen een dag (door klaagster) verwijderd is en dat er geen rode ring op de huid zichtbaar was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de huisarts zijn eerdere betoog herhaald en aangegeven dat hij gehandeld heeft volgens de geldende, uit 2004 daterende richtlijn Lyme-borreliose. Hij heeft wel de ziekte van Lyme overwogen, maar is niet tot het testen op
de ziekte van Lyme overgegaan, omdat hij op grond van zijn bevindingen en de in zijn ogen a-specifieke klachten tot de conclusie kwam dat het uiterst onaannemelijk was dat de klachten van klaagsters echtgenoot door de tekenbeet werden veroorzaakt. De huisarts heeft een algemeen bloedonderzoek laten verrichten. Op grond hiervan heeft hij de waarschijnlijkheidsdiagnose polymyalgia rheumatica (PMR) gesteld en op 12 oktober 2006 een proefbehandeling met Prednison voorgeschreven. Hij heeft een en ander op 7 november 2006 telefonisch besproken met een internist.
Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts niet onjuist heeft gehandeld, in het licht van de toen vigerende richtlijn. Uit het relaas van de huisarts blijkt dat hij een Lyme-test wel heeft overwogen, maar gezien de klachten en de afwezigheid van een rode ring niet tot een dergelijke test is overgegaan. De richtlijn schrijft in die omstandigheden een test ook niet voor. Het Centraal Tuchtcollege tekent daarbij wel aan dat in situaties als deze, waarin klaagsters echtgenoot kennelijk bij herhaling om een Lyme-test heeft verzocht, het van belang is om duidelijk aan de patiënt uit te leggen waarom van een Lyme-test wordt afgezien.
Ten aanzien van de voorgeschreven proefbehandeling Prednison overweegt het Centraal Tuchtcollege ten slotte nog dat een huisarts, in een situatie als deze met een patiënt met de specifiek genoemde klachten tot de genoemde diagnose heeft kunnen komen en een proefbehandeling mocht starten zonder voorafgaand overleg met een specialist, zeker als hij zich nadien, zoals in het onderhavige geval, toetsbaar heeft opgesteld.
4.4 Het voorgaande leidt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege zich aansluit bij de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep van klaagster moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.