ECLI:NL:TGZCTG:2014:161 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2013.374

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:161
Datum uitspraak: 06-05-2014
Datum publicatie: 07-05-2014
Zaaknummer(s): C2013.374
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt over de mogelijkheid van haar aanwezigheid bij een gesprek in verband met een artikel 60 Bopz-procedure en dat zij niet is ingegaan op haar vraag of er een gerechtelijke machtiging was aangevraagd voor opname van haar moeder. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.374 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.F. Marcusse, advocaat te Delft.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij klaagschrift van 11 november 2012, ingekomen op

14 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 juni 2013, onder nummer 2012-173h heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken met nummers C2013.371, C2013.372 en C2013.373 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 april 2014, waar is verschenen de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Marcusse. Klaagster heeft het Centraal Tuchtcollege tijdig bericht dat zij niet ter terechtzitting zal verschijnen. Mr. Marcusse heeft de standpunten van de verpleegkundige ter terechtzitting nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Klaagsters moeder, mevrouw D., geboren op 21 juni 1928, werd na opname in het ziekenhuis vanwege flauwvallen, vanaf 21 juni 2012 opgenomen in het verzorgingstehuis E. te B. op om te knappen. Na een volgende opname in het ziekenhuis op 3 september 2012 is klaagsters moeder opnieuw opgenomen in E. met Zorg Zwaarte Pakket 5 (ZZP 5). Klaagster had een artikel 60 Bopz Indicatie aangevraagd voor opname in een gesloten verpleeghuisafdeling. Deze indicatiestelling werd door CIZ afgewezen.

3. De klacht

Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt over de mogelijkheid van haar aanwezigheid bij een gesprek in verband met een artikel 60 Bopz-procedure en dat zij niet is ingegaan op haar vraag of er een gerechtelijke machtiging was aangevraagd voor opname van haar moeder.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft klaagster in het kader van de afwijzing van CIZ op

6 september 2012 telefonisch uitgenodigd voor een gesprek met de verpleeghuisarts voor overleg over het vervolg. Klaagster weigerde op deze uitnodiging in te gaan. Klaagster had regelmatig veel vragen over de zorg van haar moeder in het verpleegtehuis. De verpleegkundige heeft uitgelegd dat, nu het verzoek tot indicatiestelling artikel 60 Wet Bopz door CIZ was afgewezen, een aanvraag voor een rechterlijke machtiging nodig was om klaagsters moeder alsnog te doen opnemen. Op 7 september 2012 heeft de verpleegkundige desgevraagd aan klaagster uitgelegd dat het aan de verpleeghuisarts was om een en ander in gang te zetten. Op 10 september 2012 heeft de verpleegkundige klaagster desgevraagd verteld dat de status van deze aanvraag haar niet bekend was. Op klaagsters vraag waarom zij bij het gesprek met de CIZ-medewerker niet aanwezig kon zijn, heeft de verpleegkundige geantwoord dat dit gesprek naar haar weten conform het toepasselijke protocol zonder aanwezigheid van verplegend personeel is en het CIZ over de aanwezigheid van familie beslist. De verpleegkundige verwees klaagster verder naar de verpleeghuisarts.

5. De beoordeling

Het staat vast dat klaagster met de verpleegkundige gesproken heeft over de gesprekken in het kader van de indicatiestelling door CIZ en de aanvraag van een rechterlijke machtiging.

Het College heeft geen aanwijzingen dat de verpleegkundige klaagster in de betreffende gesprekken onvoldoende of niet juist heeft geïnformeerd dan wel dat de verpleegkundige anderszins tekort is geschoten in de zorg.

Van tu chtrechtelijk verwijtbaar handelen door de verpleegkundige is het College dan ook niet gebleken. Gezien het vorenstaande komt het College tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht (schriftelijk) herhaald en nader toegelicht.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. A.R.O, Mooy, leden-juristen en drs. H.G.M. Mencke en W.J.B. Hauwert, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

6 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.