ECLI:NL:TGZCTG:2014:127 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.260

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:127
Datum uitspraak: 10-04-2014
Datum publicatie: 10-04-2014
Zaaknummer(s): c2013.260
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster moest tijdens haar vakantie met spoed worden geopereerd wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Klaagster verwijt de aangeklaagde huisarts dat hij haar ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een gynaecoloog. Vanwege de positieve zwangerschapstest en de eerder doorgemaakte buitenbaarmoederlijke zwangerschap had de huisarts op grond van de echo, die inhield dat er geen zwangerschap zichtbaar was, klaagster voor nader onderzoek moeten doorsturen. Hij had haar moeten adviseren niet met vakantie te gaan. Het Regionaal Tuchtcollege legt de huisarts de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.260 van:

A., huisarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, jurist verbonden aan VvAA te Utrecht,

tegen

C., wonende te B., verweerster in hoger beroep, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 3 september 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 mei 2013, onder nummer 2012-161 heeft dat College de huisarts berispt.

De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft geen verweerschrift ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 maart 2014, waar is verschenen de arts, bijgestaan door

mr. S.J. Berkhoff-Muntinga voornoemd. Klaagster is verschenen, vergezeld van een tolk, mevrouw G. Koca. Klaagster heeft haar moeder, mevrouw E., als getuige doen horen.

Klaagster heeft haar standpunten toegelicht aan de hand van door de tolk voorgedragen pleitnotities, die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

De arts heeft zijn standpunten eveneens toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1 Op 2 april 2012 was klaagster geopereerd wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap, hierna ook – afgekort – te noemen: “EUG” (extra uteriene graviditeit).

2.2 Op 5 april 2012 schreef klaagster zich in bij de praktijk van de arts.

2.3 Op 5 juni 2012 bezocht klaagster de arts, aan wie op 3 juni 2012 het medisch dossier van klaagster betreffende de eerdere operatie wegens buitenbaarmoederlijke zwangerschap was opgestuurd. Klaagster gaf aan dat zij een buitenbaarmoederlijke zwangerschap had gehad en dat zij blijkens een zwangerschapstest weer zwanger was. Klaagster was van plan om voor enkele weken met vakantie naar Bulgarije te gaan. Haar hulpvraag was of zij gezien haar gezondheidstoestand wel met vakantie kon gaan.

2.4 De arts heeft klaagster onderzocht aan de buik. Er werden geen afwijkingen gevonden. De arts zag geen indicatie voor een spoedverwijzing naar een gynaecoloog. In verband met de aanstaande vakantie verwees hij klaagster wel voor een echo naar de radioloog.

2.5 Op 12 juni 2012 vernam de arts bericht van de radioloog. De conclusie van de echografie, uitgevoerd op 12 juni 2012, toen klaagster ruim 10 dagen over tijd was, luidde: ‘geen vastgestelde graviditeit. Geen vroeg amnionholte te zien’.

2.5 Nadat klaagster de uitslag van de echo had vernomen van de assistente van de arts, met het advies om bij eventuele klachten een gynaecoloog in het buitenland te raadplegen, is zij met vakantie gegaan. Tijdens haar vakantie moest zij op 14 juli 2012 met spoed worden geopereerd, weer wegens een buitenbaarmoederlijke zwangerschap.

3. De klacht

Volgens klaagster heeft de arts haar ten onrechte niet doorverwezen naar een gynaecoloog. Vanwege de positieve zwangerschapstest en de eerder doorgemaakte buitenbaarmoederlijke zwangerschap had de arts op grond van de echo, die inhield dat er geen zwangerschap zichtbaar was, klaagster voor nader onderzoek moeten doorsturen. Hij had haar moeten adviseren niet met vakantie te gaan.

4. Het verweer

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt voorop dat het risico dat er vanwege klaagsters voorgeschiedenis opnieuw sprake zou kunnen zijn van een buitenbaarmoederlijke zwangerschap 10 keer verhoogd was. In dat licht was de uitslag van de echografie dan ook verontrustend. De arts heeft de betekenis van deze uitslag ten onrechte niet onderkend. Immers, op de datum van het echografische onderzoek moest de innesteling van de jonge vrucht al hebben plaatsgevonden en hoorden in de baarmoeder tekenen van een jonge zwangerschap echografisch zichtbaar te zijn. Het ontbreken daarvan had de verdenking op een buitenbaarmoederlijke zwangerschap moeten oproepen. Daarnaast had de arts gelet op de duur van de zwangerschap moeten kiezen voor een transvaginale echo of een spoeddoorverwijzing voor nader onderzoek. In de NHG-richtlijn M03 staat dat een eerdere EUG een risicofactor is en dat de patiënte met spoed moet worden verwezen indien daarvan sprake is. Doordat de doktersassistente dit niet aan klaagster heeft meegedeeld, voor welk nalaten de arts verantwoordelijk moet worden gehouden, heeft de arts de situatie van klaagster volstrekt onjuist geïnterpreteerd. Ook had niet mogen volstaan met klaagster aan te raden bij klachten tijdens haar vakantie een gynaecoloog te raadplegen. Er is dan ook sprake van strijdigheid met de zorg die de arts ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Het nalaten van deze zorg heeft voor klaagster tot een medische spoedsituatie geleid. Daarnaast is een kans gemist om door middel van een electieve ingreep bij een aangetoond EUG de reeds afgenomen kans op toekomstige zwangerschap niet verder te laten verkleinen.

5.2 De aantekeningen van het consult zijn voorts summier. In het dossier is niet terug te vinden of de uitslag van de echo door de arts is gelezen en welke adviezen de doktersassistente op enig moment aan klaagster heeft doorgegeven. Ter zitting heeft de arts verschillende lezingen gegeven van hetgeen tussen hem en de assistente zou zijn gewisseld en welke instructies hij haar had gegeven. Nu echter iedere dossiervorming op dit punt ontbreekt, valt hieromtrent niets vast te stellen. Verder is ter zitting niet althans onvoldoende gebleken dat de arts inziet dat hij ernstig tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens klaagster, mede nu hij stelde dat ook na de 10e dag van de zwangerschap nog niet te zien hoeft te zijn dat de innesteling heeft plaatsgehad.

5.3 Vanwege de ernst van het voorgaande is het College van oordeel dat de maatregel van berisping moet worden opgelegd.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. De arts heeft onder aanvoering van een aantal grieven beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende tot het opleggen van een minder zware maatregel.

4.2. Klaagster heeft ter zitting verweer gevoerd strekkende tot verwerping van het beroep.

4.3. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten, en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.