ECLI:NL:TGZCTG:2014:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.117
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:124 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2014 |
Datum publicatie: | 10-04-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.117 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige dat 1) hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging 2) hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag 3) zijn optreden ernstig en schadelijk is geweest. Het Centraal Tuchtcollege acht alle klachtonderdelen ongegrond en verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.117 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. P.J. klein Gunnewiek, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft bij brief van 24 oktober 2011, ingekomen op 26 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 november 2012, onder nummer 11/416Vp heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 januari 2014, waar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn echtgenote en de verpleegkundige, vergezeld van mevrouw E. (stafmedewerker algemene en juridische zaken bij F. ) en bijgestaan door mr. P.J. klein Gunnewiek.
A. en mr. klein Gunnewiek hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is sedert 1999 als ambulanceverpleegkundige werkzaam bij de F. (F.). Hij is daarvoor als verpleegkundige werkzaam geweest, ondermeer op de afdeling Spoedeisende Hulp van het G. te H.
2.2 Op 22 maart 2011 is door de politie, na een incident met klager, omstreeks 21.30 uur een ambulance gebeld. Verweerder had die avond dienst. Omdat klager weigerde zich te laten onderzoeken, is verweerder onverrichterzake weer vertrokken.
2.3 Omstreeks 22.45 uur is voor de tweede keer door de politie een ambulance gebeld. Verweerder heeft klager daarna in de politiecel bezocht. Verweerder heeft klager de keuze gegeven om zich door verweerder te laten behandelen of zich door het crisisteam van de GGD te laten onderzoeken en daarbij medegedeeld dat wanneer klager geen keuze zou maken verweerder de crisisdienst zou bellen.
In het Digitaal Zorg Dossier van F. heeft verweerder over het consult vermeld:
"man eerder op avond niet behandeld wegens weigeren van behandeling. nu opnieuw onwel op grond. man enorm geïrriteerd doordat politie hem niet serieus neemt. kijkt op wanneer ze hem nakijken maar wil zijn isordil die hij niet krijgt van de politie. bijaankomst heeft dhr. geen klachten meer omdat hij toch een isordil heeft gekregen. wil wederom niet behandeld worden. Onder dwang volgens dhr. maken we toch een ecg dit is moeilijk te interpreteren door storing wel oude cardiale problemen. nu klachtenvrij. was volgens eigen zeggen benauwd. dhr maakt zich nog steeds druk en dreigt een ieder met de advocaat vanwege onterechte behandeling van de politie. nogmaals duidelijk gemaakt dat wij er alleen voor zijn gezondheid zijn. dhr wil nog steeds niet dat wij hem behandelen. advies gegeven bij nieuwe klachten de politie te waarschuwen en de politie gevraagd ons dan direkt in te schakelen."
2.4 Naar aanleiding van schriftelijke vragen van klager, is F een onderzoek gestart naar de gebeurtenissen op 22 maart 2011, hetgeen klager bij brief van 20 september 2011 is medegedeeld. In deze brief staat voorts vermeld dat klager binnen vier weken bericht kon verwachten. Omdat klager niets hoorde, heeft hij een klacht bij het college ingediend. Hij heeft ook een klacht bij de politie en de Ombudsman ingediend.
3. De klacht en het standpunt van klager
Tijdens het vooronderzoek heeft klager verklaard dat hij zich kan vinden in de omschrijving van de klacht omschreven in het verweerschrift. Deze houdt in dat:
1. verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging;
2. verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag;
3. verweerders optreden ernstig en schadelijk is geweest.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Uit de stukken blijkt dat verweerder bij het tweede consult aan klager heeft medegedeeld dat hij zich door hem kon laten behandelen of zich door de crisisdienst kon laten onderzoeken, waarbij door verweerder werd opgemerkt dat indien klager geen keuze maakte hij de crisisdienst zou inschakelen. Klager heeft deze gang van zaken naar het oordeel van het college ten onrechte opgevat als een bedreiging. Verweerder heeft het klachtenpatroon van klager, mede gezien zijn cardiale voorgeschiedenis, terecht serieus ingeschat. Verweerder heeft daarop in het kader van zijn wettelijke zorgplicht jegens klager alles in het werk gesteld om hem op een zorgvuldige manier te onderzoeken. Toen klager zich onder deze omstandigheden niet langer wenste te laten onderzoeken heeft verweerder met zijn opmerking getracht de impasse te doorbreken die was ontstaan. Daarbij heeft verweerder de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen, zulks conform het Landelijk Protocol Ambulancezorg (hierna LPA). Dat verweerder klager met enige drang probeerde te bewegen tot het maken van een keuze kan niet worden gekwalificeerd als een bedreiging, noch kan verweerder hiervan in tuchtrechtelijke zin een verwijt worden gemaakt, aangezien de medische situatie van klager op dat moment noopte tot enige vorm van doortastendheid. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond en zal worden afgewezen.
5.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Verweerder betwist dat er sprake is geweest van een poging tot doodslag. Nu klager zijn stelling niet nader heeft onderbouwd is voor het college niet komen vast te staan dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit klachtonderdeel wordt mitsdien bij gebrek aan feitelijke grondslag afgewezen.
5.3 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Uit de stukken komt naar voren dat verweerder klager bij het tweede consult heeft onderzocht conform het vigerende LPA, althans een poging daartoe heeft gedaan. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van het college gehandeld zoals van een goed ambulanceverpleegkundige onder gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Na zorgvuldig lichamelijk onderzoek is door verweerder een cardiaal probleem uitgesloten en werd verder vervoer naar een ziekenhuis niet geïndiceerd geacht. Het college is voorts niet gebleken dat klager nadien schade heeft ondervonden van het optreden van verweerder. Gezien het voorgaande zal dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van klager in zijn beroep omdat - kort samengevat - klager in zijn beroepschrift heeft verzuimd aan te geven tegen welke eindbeslissing(en) zijn beroep is gericht en de gronden van beroep ontbreken. Subsidiair heeft de verpleegkundige geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Voor zover de verpleegkundige heeft aangevoerd dat klager niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep wordt dit verweer gepasseerd, nu het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat uit het beroepschrift van klager van 25 februari 2013 en zijn aanvullende reactie, ingekomen bij het Centraal Tuchtcollege op 13 mei 2013, voldoende blijkt tegen welke beslissing zijn beroep is gericht en voldoende duidelijk is op te maken wat de gronden van zijn beroep zijn.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege verstaat het eerste klachtonderdeel van klager aldus, dat hij het de verpleegkundige verwijt dat hij klager tijdens het tweede consult op 22 maart 2011 in de politiecel heeft bedreigd, door aan klager mede te delen dat hij de keuze had om zich door de verpleegkundige te laten behandelen of om zich niet door de verpleegkundige te laten behandelen waarop de verpleegkundige zou overgaan tot inschakeling van de crisisdienst met het oog op psychiatrisch onderzoek.
De klacht is ongegrond. Zowel uit de stukken als uit hetgeen klager heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, moet worden vastgesteld dat de verpleegkundige tot twee maal toe is geconfronteerd met een patiënt met een (mogelijk ernstig) klachtenpatroon waardoor er reden was tot onderzoek, maar dat de patiënt weigerde dit onderzoek toe te laten. Onder die omstandigheden handelt een verpleger overeenkomstig zijn wettelijke zorgplicht door enige mate van overreding op de patiënt uit te oefenen ten einde hem te bewegen zich wel te laten onderzoeken. Het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de handelwijze van de verpleegkundige in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (conform het Landelijk Protocol Ambulancezorg). Hoewel het Centraal Tuchtcollege van klager wil aannemen dat hij de mededeling van de verpleegkundige heeft opgevat als een bedreiging, kan in het licht van de hiervoor vastgestelde omstandigheden niet worden gezegd dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld nu de verpleegkundige het gedrag van klager in verband bracht met een paniekstoornis van klager.
4.5 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel (kort samengevat dat de verpleegkundige zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag) en het derde klachtonderdeel (kort samengevat dat het optreden van de verpleegkundige ernstig en schadelijk voor klager is geweest) heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Deze klachtonderdelen acht het Centraal Tuchtcollege ongegrond.
4.6 Nu het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, tot de conclusie komt dat dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is, dient het beroep van klager te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof. mr. J.K. Gevers en
mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en drs. D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 10 april 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.