ECLI:NL:TGZCTG:2014:123 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.288

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:123
Datum uitspraak: 10-04-2014
Datum publicatie: 10-04-2014
Zaaknummer(s): c2013.288
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verweerster is anesthesioloog en voorzitter van de Vereniging tegen Kwakzalverij. Zij heeft een klacht ingediend over een advertentie van klager, chiropractor, bij de Stichting Reclame Code Commissie. Klager verwijt de anesthesioloog dat zij in strijd heeft gehandeld met het belang van de individuele gezondheidszorg door met haar uitlatingen over chiropractie de beroepsuitoefening van klager in een kwaad daglicht te stellen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.288 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

mr. J. van Broekhuijze, advocaat te Ridderkerk,

tegen

C., anesthesioloog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. Th.J. Douma te Leiden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 7 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage, na doorzending op 15 augustus 2012 binnengekomen bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam, tegen C. - hierna de anesthesioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 april 2013, onder nummer 12/320 heeft dat College de klacht, als kennelijk ongegrond, afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De anesthesioloog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 januari 2014, waar de beide gemachtigden zijn verschenen.

Mr. van Broekhuijze heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd tezamen met enige producties tegen de overlegging waarvan de wederpartij desgevraagd geen bezwaar heeft gemaakt.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager is werkzaam als chiropractor.

2.2       Verweerster is anesthesioloog en voorzitter van E., hierna E..

2.3       Op 12 februari 2012 heeft verweerster een klacht ingediend bij de Stichting Reclame Code Commissie, hierna SRC. Verweerster heeft bij de SRC geklaagd over een advertentietekst van klager die is verschenen in het Parool. De advertentietekst vermeldde voor zover van belang: “ Hoe 85% van patiënten van hun gevoelloosheid, tintelingen en scherpe pijnklachten af kwamen” (..) “Het goede nieuws is dat chiropractische behandelingen bewezen hebben de druk op de zenuwen effectief te kunnen verlichten. Door het gebruik van lichte technieken, ben ik in staat om de druk op de zenuw op te heffen. Dit laat de zenuw herstellen en de klachten verdwijnen. Enkele conclusies uit onderzoek: Patiënten meldden 85,5% verbetering van de zenuwsymptomen na slechts 9 chiropractische behandelingen” (..) Verweerster noteerde onder het kopje klachtomschrijving op het klachtformulier van de SRC: ”Chiropractie is een medisch zinloze behandelwijze. In de richtlijnen van orthopeden, neurologen en neurochirurgen komt deze behandeling niet voor omdat er geen bewijs van werkzaamheid is. Patiënten met neuropathie krijgen hier valse hoop en een onwerkzame nepbehandeling aangeboden.”

2.4       Verweerster heeft in het kader van de procedure bij de SRC bij brief, aldaar binnengekomen op 21 februari 2012, haar klacht nader toegelicht. Deze brief heeft zij ondertekend met “C., anesthesioloog, Voorzitter E..”

2.5      Bij beslissing van 20 juni 2012 heeft de voorzitter van de Reclame Code Commissie, hierna RCC geoordeeld dat de uitingen in de hiervoor onder 2.3 genoemde advertentietekst misleidend en oneerlijk zijn en in strijd met artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code. De stelling van verweerster dat de behandeling van klager een onwerkzame nepbehandeling zou zijn acht de RCC onvoldoende onderbouwd.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klager behoorde te betrachten door met haar onware uitlatingen over de chiropractie de beroepsuitoefening van klager in een kwaad daglicht te stellen. Verweerster is met haar uitlatingen getreden buiten haar deskundigheidsgebied.

Verweerster heeft oneigenlijke motieven voor het belemmeren van de beroepsuitoefening van klager nu zij zelf als anesthesist werkt in een kliniek waar patiënten met rugklachten worden behandeld.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, aangezien hij geen rechtstreeks belanghebbende is en verweerster de uitlatingen heeft gedaan als privé-persoon en niet als beroepsbeoefenaar in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, hierna Wet BIG. Subsidiair voert zij aan dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De overwegingen van het college

5.1       Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager het volgende. Klager begeeft zich als chiropractor feitelijk op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De uitlatingen van verweerster hebben rechtstreeks betrekking op klager en klagers beroepsuitoefening als chiropractor. Klager heeft aldus een rechtstreeks belang, dat overigens kan worden geplaatst binnen de context van de individuele gezondheidszorg. Klager kan derhalve worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG. Daaraan doet niet af dat klager niet BIG-geregistreerd is.

Het standpunt van verweerster dat chiropractie een medisch zinloze behandeling is, heeft voorts weerslag op de individuele gezondheidszorg in het algemeen. Het college is niet gebleken dat verweerster, zoals zij stelt, haar uitlatingen niet als arts heeft gedaan. Verweerster heeft namelijk de brief aan de SRC ondertekend met haar titel als anesthesioloog en daarbij vermeld dat zij voorzitter is van de E.. Het handelen van verweerster valt derhalve onder de werkingssfeer van de tweede tuchtnorm als omschreven in artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG.

De slotsom van het voorgaande is dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

5.2       Over de inhoudelijke beoordeling van de klacht het volgende. De vraag die moet worden beantwoord is of verweerster heeft gehandeld in strijd met het belang van de individuele gezondheidszorg in het algemeen, zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG. Voor de beantwoording van deze vraag kan in het midden blijven of de uitlatingen van verweerster in het kader van de procedure bij de SRC juist zijn.

Van belang is of de uitlatingen van verweerster zijn gebleven binnen de grenzen die aan de uitoefening van de aan haar toekomende vrijheid van meningsuiting worden gesteld. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de wetgever met de invoering van de Wet BIG het monopolie op de geneeskunst heeft losgelaten. Ook niet-BIG geregistreerde therapeuten hebben daardoor een plaats gekregen in de individuele gezondheidszorg. In het maatschappelijk debat hebben voor -en tegenstanders van reguliere en niet-reguliere zorg een stem gekregen. Zo ook de E.. Het college is van oordeel dat de kwaliteit van individuele gezondheidszorg wordt bevorderd door een open en vrije discussie tussen deze verschillende groeperingen. Een beperking van de vrijheid van meningsuiting in het belang van de individuele gezondheidszorg zal door het college daarom niet snel worden aanvaard. Het oordeelt dat de uitlatingen van verweerster weliswaar in prikkelende bewoordingen zijn vervat, maar niet zijn te bestempelen als krenkende bewoordingen en, op de persoon van klager gerichte, kritiek die een zakelijk karakter ontbeert. Verweerster is derhalve gebleven binnen de grenzen die aan de uitoefening van de aan haar, als arts, tevens voorzitter van de E., toekomende vrijheid van meningsuiting worden gesteld. Het college acht het daarbij niet aannemelijk dat verweerster de klacht bij de SRC heeft ingediend met als doel om klager als mogelijke concurrent uit te schakelen. Verweerster heeft mede vanuit haar maatschappelijke positie als voorzitter van de E. gemeend tegenwicht te moeten bieden tegen de door klager in Het Parool geplaatste wervende advertentie. Verweerster mocht dat menen en heeft de daartoe geëigende procedure gevolgd.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet BIG worden gemaakt. De beslissing zal zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet (voldoende)  is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht, waarbij klager naar voren heeft gebracht dat het Regionaal Tuchtcollege, zijns inziens, de vrijheid van meningsuiting niet bij zijn beoordeling had mogen betrekken. Klager concludeert tot gegrond verklaring van zijn beroep.

4.2       De anesthesioloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Allereerst dient te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in zijn klacht tegen de anesthesioloog.

Om aangemerkt te worden als klachtgerechtigd in de zin van artikel 65 van de Wet BIG dient er aan de zijde van klager sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en de strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken (Kamerstukken II 1985-1986, 19532). Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoet het belang dat klager bij het indienen van de klacht stelt te hebben aan deze eisen. Zoals het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen begeeft klager zich als chiropractor op het gebied van de individuele gezondheidszorg, hebben de uitlatingen van de anesthesioloog op het klachtformulier van de Stichting Reclame Code Commissie rechtstreeks betrekking op klager en zijn beroepsuitoefening als chiropractor en heeft klager aldus een rechtstreeks belang dat kan worden geplaatst binnen de context van de individuele gezondheidszorg, waaraan niet afdoet dat klager niet BIG-geregistreerd is.

4.4       Dat het door klager gewraakte handelen van de anesthesioloog kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG)  is eveneens terecht vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege. De formulering van de klacht op het klachtformulier van de Stichting Reclame Code Commissie door de anesthesioloog, inhoudende dat chiropractie een medisch zinloze handeling is, heeft zijn weerslag op de individuele gezondheidszorg in het algemeen. De anesthesioloog heeft het formulier weliswaar in haar hoedanigheid van voorzitter van E. ondertekend maar zulks ontheft haar niet van haar verantwoordelijkheid als BIG-geregistreerde anesthesioloog in het kader van de individuele gezondheidszorg in het algemeen.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege is, gezien het voorgaande, van oordeel dat klager terecht is ontvangen in zijn klacht.

4.6       Ten aanzien van de klacht overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende .

4.7       In de advertentietekst waarover de anesthesioloog bij de Reclame Code Commissie heeft geklaagd, wordt gesteld ‘Patiënten meldden 85,5% verbetering van de zenuwsymptomen na slechts 9 chiropractische behandelingen’. In de onderhavige tuchtprocedure is niet aannemelijk geworden dat deze claim gegrond is. Het Centraal Tuchtcollege heeft daarvoor geen eenduidige steun gevonden in richtlijnen of literatuur. Daarom heeft de anesthesioloog door als voorzitter van E., die advertentie bij de Reclame Code Commissie aan de orde te stellen, mede gelet op de rol die deze vereniging vervult in het maatschappelijke debat, niet onzorgvuldig gehandeld en is van schending van de tweede tuchtnorm geen sprake.

4.8       In de klacht bij de Reclame Code Commissie heeft de anesthesioloog gesteld: ‘Chiropractie is een medisch zinloze behandelwijze. In de richtlijnen van orthopeden, neurologen en neurochirurgen komt deze behandeling niet voor omdat er geen bewijs van werkzaamheid is. Patiënten met neuropathie krijgen hier valse hoop en een onwerkzame nepbehandeling aangeboden.’ Ook voor deze stelling is onvoldoende eenduidige steun in de richtlijnen of literatuur te vinden. In het licht hiervan kan zeker gezegd worden dat de anesthesioloog in haar klacht een zorgvuldiger en meer op de genoemde claim toegespitste formulering had kunnen kiezen. Maar de vraag die het Centraal Tuchtcollege heeft te beantwoorden is of haar optreden uit tuchtrechtelijk oogpunt zodanig onzorgvuldig is dat sprake is van schending van de tweede tuchtnorm.

            Bij de beantwoording van die vraag neemt het College het volgende in aanmerking. Enerzijds heeft de chiropraxis als alternatieve geneeswijze in de maatschappij erkenning gevonden, zoals onder meer blijkt uit de Ketenzorgrichtlijn Aspecifieke Lage Rugklachten van 2010, bij de totstandkoming waarvan de chiropraxis is betrokken en waarin deze ook als zodanig wordt genoemd (onder meer in aanbeveling 3). Anderzijds kan tot nu toe de werkzaamheid van de verschillende chiropraktische therapieën met wetenschappelijke middelen niet, althans niet eenduidig worden aangetoond. In de als gevolg hiervan bestaande – en kennelijk scherp gevoerde – discussie in het publieke debat tussen voor- en tegenstanders van de chiropraxis neemt de genoemde vereniging waarvan de anesthesioloog de voorzitter is, kennelijk een krachtig standpunt in.

            Bij deze stand van zaken dient ten aanzien van het uitdragen van dat standpunt door de BIG-geregistreerde bestuursleden van de vereniging in het publieke debat de tuchtrechter bij de handhaving van de tweede tuchtnorm zich terughoudend op te stellen. Dat debat beoogt immers hetzelfde belang te dienen als de tweede tuchtnorm: de individuele gezondheidszorg in het algemeen.

            Het is op grond hiervan dat het Centraal Tuchtcollege de hiervoor aan het slot van de eerste alinea gestelde vraag ontkennend beantwoordt. Zoals gezegd, had de anesthesioloog haar klacht genuanceerder kunnen formuleren maar haar optreden moet worden gezien in het kader van genoemd debat. Daarom kan niet gezegd worden dat uit een oogpunt van het door de tweede tuchtnorm beschermde belang van de individuele gezondheidszorg in het algemeen haar optreden zodanig onzorgvuldig is dat dit een correctie door het tuchtrecht wettigt.

4.9       Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep zal worden verworpen en de beslissing waarvan beroep in stand blijft. 

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan  Medisch Contact, het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Gezondheidszorg Jurisprudentie, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, prof. mr. J.K. Gevers en

mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en prof. dr. F.J.P.M. Huygen en dr. J.S. Pöll,

leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2014.      Voorzitter   w.g.                                            Secretaris w.g.