ECLI:NL:TGZCTG:2014:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.325
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:121 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2014 |
Datum publicatie: | 10-04-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.325 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn klachten heeft gebagatelliseerd en opmerkingen had over de behandelroute die klager volgde zonder met een beter alternatief te komen. De bedrijfsarts heeft geen medische gegevens opgevraagd of met behandelaars van klager overleg gevoerd of zelf onderzoek uitgevoerd. Ook heeft de bedrijfsarts klager niet verwezen naar de door hem geadviseerde multidisciplinaire behandeling. Klager verwijt de bedrijfsarts voorts dat hij conclusies heeft getrokken en aan de werkgever heeft gecommuniceerd, terwijl deze niet of onvoldoende waren gebaseerd op psychisch en/of fysiek onderzoek. De arts heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang en de wijze waarop hij tot zijn conclusies is gekomen. De arts is onvoldoende partijdig geweest en heeft de belangen van de werkgever boven die van klager gesteld. Hij heeft verzuimd de STECR-richtlijnen toe te passen en heeft geen aanbevelingen gedaan om tot een oplossing van het gerezen arbeidsconflict te komen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, voor wat betreft de conclusies die de bedrijfsarts heeft getrokken en aan de werkgever heeft gecommuniceerd. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.325 van:
A., wonende te B.,appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., bedrijfsarts, werkzaam te D. verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 24 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s Gravenhage tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 juli 2013, onder nummer 2012-160a heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
Op 24 januari 2014 is nog een aanvullende productie van de zijde van klager ingekomen.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 februari 2014, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. G. Sarier, en de bedrijfsarts.
De bedrijfsarts en klager hebben ieder hun standpunt toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. De feiten
2.1 Klager, die zich op 18 september 2008 bij zijn werkgever had ziek gemeld, vertelde de arts last te hebben van lichamelijke klachten, namelijk pijnklachten en concentratieproblematiek. Klager gaf aan dat deze werden veroorzaakt door twee auto-ongelukken, in 2007 en 2008.
2.2 De arts heeft de actieve beweeglijkheid van klagers nek onderzocht, en op basis van de werkdiagnose ‘ chronische WAD I met ernstige fixatie op de klachten’ uitleg gegeven over mogelijkheid en nut van een multidisciplinair interventietraject. Klager wilde echter het eigen behandeltraject bij de neuroloog volgen. De arts heeft een tijdcontingente opbouw van het werk met klager afgesproken. In de hierop gevolgde contacten met klager heeft de arts de effecten van onder meer de Mensendieck behandeling en injecties (pijnpoli) bij klager gemonitord.
2.3 In april 2009 vertelde klager de arts dat uit het onderzoek van de neuroloog geen objectiveerbare afwijkingen in de wervelkolom naar voren waren gekomen en dat de neuroloog klager had doorverwezen naar een revalidatiearts.
2.4 Aangezien de reïntegratie stagneerde heeft de arts op 4 mei 2009 alsnog een probleemanalyse opgesteld. Er volgde een behandeltraject met onder meer behandeling door een psycholoog.
2.5 In december 2009 bleek het een stuk beter te gaan met klager. In de daaropvolgende maanden is het aantal door klager gewerkte uren gestaag opgevoerd.
2.6 Op 9 augustus 2010 belde de werkgever met de arts met de mededeling dat klager twee ernstige fouten had gemaakt en op basis daarvan was geschorst. Het betrof het voor eigen rekening doen van een privétransactie door klager zonder de daarvoor geldende strikte procedure te volgen. Voorts ging het om het in opdracht van een klant verrichten van een belangrijke overboeking zonder dat daarvoor vooraf de correcte autorisatie was verkregen. Volgens de werkgever betrof het hier ‘een doodzonde’.
2.7 Klager weet zijn optreden aan verhoogde werkdruk, slapeloosheid en concentratiestoornissen. De werkgever heeft klager hiervoor doorgestuurd naar de arts.
2.8 Op 18 augustus 2010 bezocht klager met diens echtgenote de arts. Bij het uitvragen naar de mogelijke oorzaak van de incidenten gaf klager aan dat deze gevolg waren van gebrek aan scherpte en concentratie. Klager weet dit concentratiegebrek aan slechter slapen en pijnklachten.
2.9 De arts heeft geconcludeerd dat de concentratiebeperking hieruit bestond dat klager geen werk diende te verrichten waarbij een langdurige hoge mate van concentreren op meer complex samengestelde taken vereist is.
De arts kwam echter tegelijkertijd tot het oordeel – wat hij klager ook heeft meegedeeld - dat die bestaande concentratiestoornis geen verklaring kon vormen voor de door klager gemaakte specifieke fouten. Deze betroffen immers basale en binnen de werkomgeving van klager algemeen bekend veronderstelde handelingen, die bovendien geen langdurige en/of hoge mate van concentratie vereisen.
2.10 De arts heeft zijn oordeel bij brief aan de werkgever gestuurd. Vervolgens heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden.
3. De klacht
3.1. De klacht kent de volgende onderdelen:
- De arts heeft over de periode 7 juli 2010 tot 18 augustus 2010 klagers klachten gebagatelliseerd en op- en aanmerkingen gehad over de behandelroute die klager volgde, zonder met een beter alternatief te komen. De bedrijfsarts heeft geen medische gegevens bij derden opgevraagd of met artsen/behandelaars van klager overleg gevoerd of zelf onderzoek uitgevoerd. Ook heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van doorverwijzing naar de door hem geadviseerde multidisciplinaire behandeling.
- De arts heeft naar aanleiding van het bezoek van 18 augustus 2010 conclusies getrokken en deze aan de werkgever gecommuniceerd, terwijl deze niet of onvoldoende waren gebaseerd op psychisch en/of fysiek onderzoek. De arts heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtengang en de wijze waarop hij tot zijn conclusies is gekomen. De arts had zich moeten realiseren dat de werkgever zeer grote waarde zou hechten aan de mededelingen van de arts.
De arts is onvoldoende onpartijdig geweest en heeft de belangen van de werkgever boven die van klager gesteld. De arts heeft verzuimd de STECR-richtlijnen toe te passen en heeft geen aanbevelingen gegeven om tot een oplossing van het gerezen arbeidsconflict te komen.
4. Het verweer
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ten aanzien van de verzuimbegeleiding voorafgaand aan 18 augustus 2010 is gebleken dat de arts klager regelmatig heeft gesproken en daarvan aantekeningen heeft gemaakt in het medisch dossier. Het College stelt vast dat de arts daarbij de mogelijkheid van multidisciplinaire behandeling wel ter sprake heeft gebracht, in elk geval op 1 oktober 2008, maar zich in het verdere reïntegratietraject aanvankelijk met name heeft gericht op de behandeling waar klager zelf vertrouwen in had (Mensendieck, pijnpoli, neuroloog) en op het monitoren van de mate waarin het herstel vorderde. Blijkens het medisch dossier is de medische situatie van klager in de loop van de tijd daadwerkelijk ook verbeterd. Dat de arts in deze periode de klachten van klager heeft gebagatelliseerd of is tekortgeschoten in het onderzoek of in de verzuimbegeleiding ten aanzien van klager, is naar het oordeel van het College geenszins gebleken. De arts heeft daarbij bovendien mogen afgaan op het eigen onderzoek en het eigen deskundige oordeel over en inschatting van de situatie van klager. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de arts derden, zoals de behandelaars van klager, had moeten raadplegen, zijn het College niet gebleken.
5.2 Wat betreft het gesprek op 18 augustus 2010 stelt het College voorop dat de expertise van de bedrijfsarts was ingeroepen aangezien klager voor de ernstige fouten waarvan volgens de werkgever sprake was, medische redenen had aangevoerd. Naar het oordeel van het College behoorde het tot de expertise van de bedrijfsarts om zich een oordeel te vormen omtrent de vraag of de handelingen op grond waarvan klager door de werkgever was geschorst, konden zijn veroorzaakt door de medische toestand van klager. Naar het oordeel van het College heeft de arts, die op dat moment klager al twee jaar begeleidde en in het licht van de hem bekende klachten en beperkingen nader onderzoek heeft verricht, deze vraag in redelijkheid in ontkennende zin kunnen beantwoorden. Terecht heeft de arts daarbij acht geslagen op de aard en inhoud van de gemaakte fouten en de context waarin deze plaatsvonden, alsmede op de duur van en vorderingen in het reïntegratietraject waarin klager op dat moment al langere tijd een deel van de week weer werkte, terwijl bij klager alleen nog sprake was van lichte beperkingen op het mentale vlak (concentratieproblemen).
5.3 De overige verwijten, betreffende onvoldoende onpartijdigheid en het niet toepassen van geldende STECR-richtlijnen en protocollen heeft klager onvoldoende geconcretiseerd, zodat het College daaraan voorbij gaat.
5.4 Gezien het vorenstaande is de klacht in zijn geheel ongegrond.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep, waarbij klager er uitdrukkelijk op wijst dat zijn klacht betrekking heeft op de periode 7 juli 2010 tot 18 augustus 2010.
Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij:
1. de klachten van klager heeft gebagatelliseerd en is tekort geschoten in het onderzoek en de verzuimbegeleiding van klager; de bedrijfsarts was daarbij niet onpartijdig en onafhankelijk;
2. conclusies heeft getrokken en aan de werkgever heeft gecommuniceerd die niet of onvoldoende waren gebaseerd op psychisch en/of fysiek onderzoek;
3. heeft verzuimd de STECR richtlijnen toe te passen en geen aanbevelingen heeft gegeven om tot een oplossing van het gerezen arbeidsconflict te komen.
4.2 De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Kern van het verwijt in klachtonderdeel 1 is dat de bedrijfsarts partijdig heeft gehandeld in de (verzuim)begeleiding van klager in de genoemde periode.
De bedrijfsarts heeft naar voren gebracht dat hij op 7 juli 2010 een telefonisch consult had met klager en dat hem niets bekend was van een terugval van de medische situatie van klager, sterker nog, klager had juist zijn werkzame uren uitgebreid van 28 tot 32 uren per week. Nadat klager op 6 augustus 2010 met zijn werkgever had gesproken over de mogelijkheid van thuis werken, heeft ook de bedrijfsarts op genoemde datum contact gehad met dezelfde persoon (E.) over dit onderwerp. Daarbij heeft de bedrijfsarts de suggestie gedaan om op 18 augustus 2010 een driegesprek te houden waarbij ook de werkgever aanwezig zou zijn waarin de mogelijkheid tot thuiswerken verder zou kunnen worden besproken. Op 9 augustus 2010 hoorde de bedrijfsarts van de incidenten en de schorsing van klager. Hij heeft hierop klager telefonisch gesproken en hem medegedeeld dat de werkgever hem had gevraagd te beoordelen in hoeverre de fysieke gesteldheid van klager een belemmering vormde voor zijn functioneren en, in het verlengde daarvan, of de gemaakte fouten te maken kondenhebben met zijn medische beperkingen. Op 18 augustus 2010 is klager, zo heeft hij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard, vrijwillig verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts.
Alhoewel de lezingen van partijen omtrent de gang van zaken in deze periode op onderdelen uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, is het Centraal Tuchtcollege desalniettemin van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het verwijt van klager dat de bedrijfsarts partijdig zou hebben gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege neemt hierbij mede in beschouwing de verklaring van klager dat hij op 18 augustus 2010 vrijwillig naar het spreekuur van de bedrijfsarts is gegaan.
4.4 Klachtonderdeel 2 ziet op de conclusies die de bedrijfsarts naar aanleiding van het consult op 18 augustus 2010 heeft getrokken en vervolgens bij brief van gelijke datum heeft medegedeeld aan de werkgever van klager. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de brief van de bedrijfsarts is te kwalificeren als een rapportage aan de werkgever van klager. Naar (de destijds geldende) vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege (inmiddels aangescherpt in de uitspraak van dit College
nr. C2012.100 d.d. 30 januari 2014) moet een rapportage als door de bedrijfsarts uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de rapportage van de bedrijfsarts niet ten volle aan de bovenvermelde criteria voldoet. Noch uit de brief van 18 augustus 2010 noch anderszins is gebleken op welke gronden de bedrijfsarts zijn oordeel heeft gebaseerd, terwijl evenmin is komen vast te staan dat er enig onderzoek heeft plaatsgevonden tijdens het consult. Het Centraal Tuchtcollege tekent hierbij aan dat het feit dat de bedrijfsarts klager reeds twee jaren begeleidde hem niet ontslaat van de verplichting tot het doen van nader onderzoek naar aanleiding van deze specifieke vraag van de werkgever. Maar bovenal oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat de rapportage van de bedrijfsarts niet tot het deskundigheidsgebied van de bedrijfsarts behoort. Dit blijkt uit het Professioneel Statuut van de Bedrijfsarts, punt 9.3 waarin wordt vermeld:
Bij ziekteverzuim van werknemers heeft de bedrijfsarts een begeleidende taak. Beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid binnen de wettelijke kaders en het geven van werkhervattingsadviezen vormen daar een onderdeel van, claimbeoordeling en controle niet.
Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat de bedrijfsarts in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klager en dat de klacht op dit punt gegrond moet worden verklaard.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 3 overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. In hoger beroep heeft klager zijn verwijt, dat in dit klachtonderdeel besloten ligt, nader gepreciseerd. Hij verwijt de bedrijfsarts het buiten toepassing laten van de STECR-richtlijn “Werkwijzer Arbeidsconflicten”. Nu klager echter sinds 9 augustus 2010 was geschorst, was de bedrijfsarts niet gehouden de genoemde richtlijn toe te passen. Deze ziet immers niet op een situatie van schorsing, maar op situaties van arbeidsverzuim waarin mogelijk een arbeidsconflict aan de orde is.
4.7 Gezien het voorgaande zal de beslissing worden vernietigd voor zover klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard en zal het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel, opnieuw rechtdoende, gegrond verklaren. Het Centraal Tuchtcollege ziet aanleiding de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op te leggen.
4.8 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege publicatie van deze beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep, voor zover het tweede klachtonderdeel ongegrond is verklaard en verklaart dit klachtonderdeel, opnieuw rechtdoende, gegrond;
legt de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing op;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en mr. drs. M.J. Kelder en
drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.