ECLI:NL:TGZCTG:2014:118 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2013.324

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:118
Datum uitspraak: 03-04-2014
Datum publicatie: 03-04-2014
Zaaknummer(s): C2013.324
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de huisarts dat hij fouten heeft gemaakt en nalatig is geweest bij het onderzoeken van zijn moeder en het voorschrijven van medicijnen, waardoor zij uiteindelijk is overleden. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af, het Centraal Tuchtcollege verwerpt het hoger beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.324 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, wonende te D.,verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 8 januari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

6 augustus 2013, onder nummer 2013-005 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft de gronden van zijn hoger beroep nader aangevuld. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 maart 2014, waar de huisarts is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager heeft bij brief ingekomen op 4 februari 2014 laten weten niet te zullen verschijnen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1

Klagers moeder, mevrouw E., geboren 1925, hierna te noemen patiënte, verbleef eind 2012 in WoonZorgCentrum F. te G.. De arts was haar huisarts.

2.2

In de periode waarop de klacht betrekking heeft, tussen 13 november en 29 december 2012, heeft de arts patiënte voor diverse gezondheidsklachten behandeld. Aanvankelijk is sprake geweest van een urine-infectie met enterococcus faecalis waarvoor de arts op 16 november 2012 een kuur met Furadantine heeft voorgeschreven. Patiënte is op 20 november 2012 met deze kuur gestart. Vanwege het aanhouden van de klachten heeft de arts op 10 december 2012 het antibioticum Augmentin voorgeschreven. Patiënte gebruikte tevens een diureticum, Furosemide.

2.3

Op 17 december 2012 heeft de arts patiënte bezocht omdat zij benauwd was. Hij heeft toen een bronchitisachtig beeld geconstateerd waarvoor hij de tiendaagse kuur met Augmentin die nog gaande was, afdoende heeft geacht. Op 18 december 2012 heeft de arts patiënte weer bezocht. Zij bleek toen minder benauwd te zijn, maar wel last te hebben van diarree. De arts heeft het antibioticum toen omgezet naar Trimethoprim, een middel dat minder de bijwerking van diarree heeft.

2.4

Op vrijdag 21 december 2012 is de arts in zijn praktijk aangesproken door een dochter van patiënte, omdat hij de vorige dag in weerwil van zijn voornemen geen visite had afgelegd. De arts heeft toen het dossier van patiënte geraadpleegd en na afloop van zijn spreekuur een bezoek gebracht aan patiënte. Patiënte bleek gevallen te zijn en enkele kneuzingen te hebben. Er was nog steeds sprake van diarree. Omdat de antibioticakuur met Trimethoprim nog niet was voltooid, heeft de arts het beleid niet gewijzigd. Hij heeft geen contact gehad met de verpleging.

2.5

Op 26 december 2012 (tweede kerstdag) heeft de zorginstelling de huisartsenpost gebeld vanwege rectaal bloedverlies bij patiënte. De dag daarop is de arts bij patiënte geweest. Klager was hierbij aanwezig. De arts heeft na onderzoek geen tekenen van uitdroging vastgesteld. Hij heeft het gebruik van diuretica voortgezet vanwege het risico op hartfalen. De arts heeft tevens met patiënte en klager gesproken over het mogelijke nut van probiotica bij diarree. Hij heeft klager geadviseerd een dergelijk middel te gaan halen. Ook tijdens de visite van 27 december 2012 heeft de arts geen contact gehad met de verpleging.

2.6

Op zaterdag 29 december 2012 is de arts op vakantie gegaan. In het zorgdossier is aangetekend dat een arts van de huisartsenpost die dag dreigende uitdroging bij patiënte heeft geconstateerd bij een verminderde intake. Patiënte is dat weekend verder achteruitgegaan. Zij is op 31 december 2012 overleden.

3. De klacht

Klager verwijt de arts dat hij grove fouten heeft gemaakt en nalatig is geweest bij het onderzoeken van zijn moeder en bij het voorschrijven van medicijnen, waardoor zij uiteindelijk is overleden. Ook verwijt klager de arts dat hij niet is langs gekomen toen daarom werd gevraagd en dat hij na het overlijden niets meer van zich heeft laten horen.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1

Op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is komen vast te staan, dat de arts patiënte in de periode tussen 13 november en 29 december 2012 regelmatig heeft bezocht en haar tijdens die visites ook naar behoren heeft onderzocht. De arts heeft weliswaar verzuimd om op 20 december 2012 een visite af te leggen, maar toen hij daar de volgende dag op werd aangesproken is hij meteen na zijn spreekuur naar patiënte gegaan. Over het antibioticabeleid van de arts overweegt het college als volgt. Dat beleid is weliswaar niet helemaal duidelijk geweest, maar dat gegeven biedt onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de arts in deze anders had moeten handelen. Verder kan het verwijt van klager dat de arts te laat zou zijn geweest met het adviseren van probiotica geen doel treffen, nu het toedienen van dat middel geen evidence based behandeling is bij diarree. Ook de keuze van de arts om ondanks het gevaar van uitdroging het toedienen van diuretica voort te zetten kan het college billijken. Er was immers tevens een risico op decompenseren vanwege vocht in de longen. Patiënte was bovendien, zo was de arts gebleken tijdens zijn bezoeken, goed in staat om zelf te drinken. Naar het oordeel van het college heeft de arts zijn afweging over het voortzetten van diuretica naar behoren met klager besproken en het beleid aan hem uitgelegd. Samengevat is de conclusie dat de arts bij de behandeling van patiënte niet tekort is geschoten. Verder bestaat, gelet op de gemotiveerde betwisting door de arts op dat punt, te weinig grond om aan te nemen dat hem is te verwijten dat hij na het overlijden van patiënte, en vóór de indiening van de klacht, niets van zich heeft laten horen.

De klacht is derhalve in alle onderdelen ongegrond.

5.2

Het college wijdt ten overvloede nog een overweging aan de organisatie van de zorg. Het systeem in het woonzorgcentrum was ten tijde van de klacht zo, dat de arts zich bij een visite meldde via een druk op de knop, waarna een verpleegkundige werd geacht bij patiënte te komen. Het is komen vast te staan dat dit systeem niet bij elke visite aan patiënte tot contact en overleg heeft geleid tussen de arts en de verpleging in het woonzorgcentrum. De arts heeft te kennen gegeven in gesprek te willen met het centrum om tot betere afspraken te komen. Zolang het systeem niet verbeterd is zou de arts er goed aan doen op een andere manier te bereiken dat een verpleegkundige bij de visite aanwezig is, bijvoorbeeld door zijn bezoek reeds eerder (onderweg) telefonisch aan te kondigen. Een laatste ambtshalve opmerking betreft de aantekeningen die de arts heeft gemaakt op het afsprakenblad van het centrum. Deze zijn aan de summiere kant geweest.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

Het Centraal Tuchtcollege leidt uit de klacht af dat deze zich toespitst op drie onderdelen:

- het door de huisarts gehanteerde antibioticabeleid;

- het niet (tijdig) onderkennen van de uitdroging;

- het pas in een (te) laat stadium voorschrijven van probiotica.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.