ECLI:NL:TGZCTG:2014:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2013.209
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2014 |
Datum publicatie: | 03-04-2014 |
Zaaknummer(s): | C2013.209 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft zich in 2010 arbeidsongeschikt gemeld. In 2011 is klaagster door het UWV volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt verklaard. In verband met de beoordeling van de reële belastbaarheid in het kader van de re-integratie van klaagster heeft de bedrijfsarts klaagster op verzoek van haar werkgever gezien. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij: - zich ten onrechte heeft verzet tegen de aanwezigheid van een vriendin van klaagster bij het consult; - genoemde vriendin onheus heeft bejegend door haar te vragen naar haar persoonsgegevens; - zijn beroepsgeheim heeft geschonden door in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de werkgever medische informatie over klaagster te bespreken; - klaagster tijdens het consult onheus en kleinerend heeft behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.209 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., bedrijfsarts, wonende te D., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 26 juni 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s Gravenhage tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 maart 2013, onder nummer 2012-111 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 februari 2014, waar de bedrijfsarts is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
2. De feiten
Op 1 maart 2010 heeft klaagster zich arbeidsongeschikt gemeld wegens vermoeidheidsklachten. Vervolgens is een WIA beslissing met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-80% afgegeven. In overleg met de bedrijfsarts is klaagster aangepast werk aangeboden. In april 2011 heeft klaagster zich arbeidsongeschikt gemeld in verband met klachten aan de rechter elleboog. Op 21 april 2011 heeft een operatie aan de rechterelleboog van klaagster plaatsgevonden. Op 7 november 2011 heeft UWV klaagster volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt verklaard.
In verband met de beoordeling van de reële belastbaarheid in het kader van de re-integratie, heeft de bedrijfsarts, op verzoek van de werkgever van klaagster, klaagster gezien op respectievelijk 27 maart 2012, 21 juni 2012, 26 juni 2012 en 3 juli 2012.
Naar aanleiding van het consult op 27 maart 2012 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat er bij klaagster benutbare mogelijkheden waren voor het verrichten van arbeid. De arts heeft de werkgever geadviseerd om klaagster aangepaste werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis aan te bieden. Klaagster heeft zich in de conclusie van de arts niet kunnen vinden en heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. De UWV deskundige heeft de conclusies van de bedrijfsarts per brief d.d. 24 mei 2012 bevestigd.
In verband met het starten van de re-integratie is klaagster opgeroepen voor een gesprek met de bedrijfsarts op 3 mei 2012. Klaagster heeft gevolg gegeven aan deze oproep en heeft zich daarbij laten vergezellen door een vriendin. Bij een gedeelte van het gesprek was, op verzoek van de arts, ook de verzuimbegeleider van werkgeverszijde aanwezig.
3. De klacht
Klaagster maakt de arts, kort gezegd, de navolgende verwijten:
1. De arts heeft zich ten onrechte verzet tegen de aanwezigheid van de vriendin van klaagster bij het consult;
2. De arts heeft de vriendin van klaagster onheus bejegend door haar te vragen naar haar persoonsgegevens;
3. De arts heeft zijn beroepsgeheim geschonden door in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de werkgever van klaagster medische informatie over klaagster te bespreken;
4. De arts heeft klaagster tijdens het consult onheus en kleinerend behandeld.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 heeft de arts gesteld dat hij, om de situatie niet te laten escaleren, heeft voorgesteld om het medisch deel van de bespreking op
3 mei 2012 alleen met klaagster, en dus zonder de aanwezigheid van de vriendin van klaagster, plaats te laten vinden. Van een weigering van de arts, zoals klaagster heeft gesteld, is volgens hem geen sprake geweest. Wat hierover precies tussen partijen is besproken is voor het College op basis van de stukken niet vast te stellen. Echter, uit het feit dat de vriendin uiteindelijk wel bij het gehele gesprek aanwezig was, maakt het College op dat over de al dan niet aanwezigheid van de vriendin bij het gesprek, uiteindelijk overeenstemming is bereikt tussen de arts en klaagster zodat van een weigering zoals klaagster stelt, geen sprake kan zijn.
5.2 Dat de arts de vriendin gevraagd heeft naar haar persoonlijke gegevens roept bij het college geen vragen op, omdat hij mag weten met wie hij spreekt. Onderdeel 2 is dus ongegrond.
5.3 De arts heeft gemotiveerd betwist dat hij informatie uit het medisch dossier van klaagster in het bijzijn van de verzuimbegeleider van werkgeverszijde heeft besproken of anderszins openbaar heeft gemaakt aan de werkgever. Nu klaagster in haar klacht noch bij repliek heeft aangegeven welke informatie door de arts openbaar zou zijn gemaakt, zal dit klachtonderdeel als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
5.4 Bij verweer heeft de arts ook klachtonderdeel 4 gemotiveerd weersproken. Hetgeen door klaagster in het klaagschrift en repliek ten aanzien van de kleinerende opmerkingen en onheuse bejegening naar voren is gebracht, kan naar oordeel van het College niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de arts zich kleinerend of anderszins onfatsoenlijk zou hebben opgesteld tegenover klaagster. Of de opmerkingen van de arts als kleinerend moeten worden beschouwd, hangt -zoals de arts ook in zijn verweer heeft gesteld- af van de context waarin deze zijn gemaakt. De lezingen van partijen omtrent die context komen niet overeen. Het College heeft geen aanwijzingen om aan de lezing van de ene partij meer waarde toe te kennen dan aan die van de andere partij. Daarom zal ook dit klachtonderdeel als ongegrond worden afgewezen.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
Het Centraal Tuchtcollege neemt daarnaast als vaststaand aan dat klaagster tevoren op de hoogte is gesteld door de werkgever van het feit dat de verzuimbegeleider van werkgeverszijde een deel van het gesprek met de bedrijfsarts zou bijwonen. De bedrijfsarts heeft dat tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd toegelicht en heeft bovendien aangegeven dat hij altijd vóór aanvang van het gesprek in aanwezigheid van een verzuimbegeleider informeert of de betreffende cliënt hiervan op de hoogte is gesteld. Ook heeft de bedrijfsarts desgevraagd (opnieuw) verklaard dat hij geen gegevens uit het medisch dossier met klaagster heeft doorgenomen in aanwezigheid van genoemde verzuimbegeleider. Nu klaagster deze gemotiveerde stellingen van de bedrijfsarts onweersproken heeft gelaten neemt het Centraal Tuchtcollege ook deze tot uitgangspunt.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en
drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.