ECLI:NL:TGZCTG:2014:115 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2013.014
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2014 |
Datum publicatie: | 03-04-2014 |
Zaaknummer(s): | C2013.014 |
Onderwerp: | Onjuiste declaratie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft met zijn partner de praktijk van verweerder, psychotherapeut, bezocht in verband met relatietherapie. Het contact is bij één (kennismaking)sessie gebleven. Klager verwijt verweerder dat hij 1) te veel heeft gedeclareerd; en 2) zijn beroepsgeheim heeft geschonden doordat hij (zonder overleg) de huisarts van klager op de hoogte heeft gesteld van zijn diagnose. In eerste aanleg beide klachtonderdelen ongegrond verklaard. In beroep het tweede onderdeel, met inachtneming van onder meer de Beroepscode voor Psychtherapeuten (2007) en de door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie c.a. ontwikkelde Multidisciplinaire Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld bij kinderen en volwassenen (van 2009) alsnog gegrond verklaard en de psychotherapeut gewaarschuwd. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.014 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychotherapeut, wonende te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. F.G. Kuiper, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 27 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de psychotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van 2 oktober 2012, onder nummer 12/133P, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychotherapeut heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 januari 2014, waar zijn verschenen klager en de psychotherapeut, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De zaak is over en weer bepleit.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager en zijn partner hebben op 9 juni 2011 de praktijk van verweerder bezocht ter zake een hulpvraag om relatietherapie. Het bezoek heeft ongeveer 40 minuten geduurd. Klager en zijn partner hebben daarbij kenbaar gemaakt dat er geen behoefte was aan (voortzetting van) een behandelrelatie.
2.2. Verweerder heeft ter zake het gesprek voor zowel klager als zijn partner 45 minuten directe tijd gedeclareerd en daarnaast voor klager 60 minuten indirecte tijd en voor diens partner 15 minuten indirecte tijd.
2.3. Na afloop van het bezoek heeft verweerder, zonder overleg met klager, een brief aan de huisarts van klager gezonden waarin hij verslag doet van het verloop van het gesprek, en met name ingaat op zijn bevindingen ten aanzien van de persoonlijkheid van klager .
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“ 3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat
1. verweerder te veel tijd in rekening heeft gebracht voor de in verband met het bezoek bestede tijd;
2. verweerder met het schrijven van de brief aan de huisarts van klager zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
4 Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan ”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“ 5. De overwegingen van het college
5.1. Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Wat betreft het eerste klachtonderdeel voert hij aan dat hij de voor een intakegesprek ter zake relatietherapie 90 minuten directe tijd staat, die gelijkelijk verdeeld wordt over beide partners, derhalve 45 minuten. Daarbij merkt hij op dat volgens de geldende tariefbeschikking er één bedrag wordt gedeclareerd voor een behandeling met een duur van 0 tot 99 minuten.
5.2. Wat betreft de indirecte tijd stelt verweerder dat hieronder valt het maken van werkaantekeningen en tijd besteed aan het voeren van overleg met een collega alsmede voor het schrijven van een brief aan de huisarts, welke brief hij ook daags erna persoonlijk heeft bezorgd. Ook in dit verband verwijst verweerder naar de geldende tariefbeschikking, waarin wat betreft indirecte tijd gewerkt wordt met staffels van (voor zover hier relevant) 0 tot en met 49 minuten en 50 tot en met 99 minuten.
5.3. Verweerder heeft er bij dupliek nog op gewezen dat de directe en indirecte tijd in de door de zorgverzekeraars gehanteerde systematiek bij elkaar wordt opgeteld. Hier staat hij verder buiten.
5.4. Het college stelt vast dat verweerder heeft gedeclareerd conform de daarvoor geldende voorschriften. Dat de partner van klager tijdens het bezoek minder aan het woord is geweest leidt er niet toe dat voor haar in het geheel geen tijd in rekening gebracht hoefde te worden. Dat voor een gesprek ook een beperkt aantal minuten indirecte tijd in rekening wordt gebracht is in overeenstemming met de geldende praktijk. Wat betreft de voor verweerder in rekening gebrachte indirecte tijd komt daar het schrijven van de brief aan de huisarts, naar voorafgaand overleg met een collega, bij. Dat de collega met wie overleg is gevoerd tevens de echtgenoot van verweerder was leidt niet tot een andere conclusie. Doorslaggevend is de inhoud van het overleg, niet de verhouding tussen de deelnemers eraan.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat het eerste klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.
5.6 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel voert verweerder aan hij, nadat klager het gesprek met hem had beëindigd, hij een conflict van plichten vaststelde. Enerzijds was er de verplichting tot handhaving van zijn beroepsgeheim, anderzijds was er de plicht om, nu hij op basis van het gesprek een risico op recidiverend huiselijk geweld constateerde, de veiligheid van de partner en het kind van klager te beschermen. Verweerder voert aan dat hij over dit conflict van plichten overleg heeft gehad met een collega en zich bij zijn afweging heeft laten leiden door de “Multidisciplinaire richtlijn Familiaal Huiselijk geweld bij kinderen en volwassenen”. De daarin opgenomen vragenlijst ten behoeve van een zorgvuldige afweging heeft hij doorlopen en hij heeft vervolgens geconcludeerd dat in dit geval de plicht ten aanzien van de partner en het kind zwaarder woog, waarop hij tot de melding aan de huisarts is overgegaan.
5.7. Het college is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een conflict van plichten is komen ter verkeren en dat hij ter zake de daarbij te maken afweging de juiste procedure heeft gevolgd. Wat betreft de inhoud van die afweging geldt dat de behandelaar in kwestie, in dit geval verweerder, een zekere beoordelingsvrijheid toekomt. Niet is vast komen te staan dat gelet daarop, de keuze van verweerder onverdedigbaar moet worden geacht. Ook het tweede klachtonderdeel kan daarom niet slagen.
De klacht zal zonder verder onderzoek in raadkamer worden afgewezen.
Verweerder kan geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In hoger beroep heeft klager beide onderdelen van zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2. De psychotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep.
Beoordeling
4.3. Het eerste klachtonderdeel betreft de hoogte van de declaratie van de psychotherapeut. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep in zoverre moet worden verworpen. 4.4. Voor zover klager heeft bedoeld restitutie van het (aan hem of zijn verzekeringsmaatschappij) te veel betaalde te vorderen, merkt het Centraal Tuchtcollege nog op dat de tuchtprocedure zich niet leent voor het instellen van een dergelijke vordering. 4.5. In het tweede klachtonderdeel verwijt klager de psychotherapeut dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden doordat hij de huisarts van klager zonder enig overleg op de hoogte heeft gesteld van zijn diagnose ten aanzien van klager naar aanleiding van het consult/de intake met klager en zijn partner. 4.6. De psychotherapeut heeft ter zake aangevoerd het in de gegeven omstandigheden als zijn plicht te ervaren om de huisarts te informeren over de risico’s voor de veiligheid van de partner en het kind van klager. Naar zijn mening mocht hij op basis van een conflict van plichten zijn beroepsgeheim doorbreken. Hij verwijst daartoe onder meer naar de beoordelingsruimte met betrekking tot het conflict van plichten zoals deze wordt geschetst in de door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie c.a. ontwikkelde Multidisciplinaire Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld bij kinderen en volwassenen (van 2009). 4.7 Op basis van de geldende wetgeving is de psychotherapeut verplicht tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van individuele gezondheidszorg ter kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moet begrijpen. Deze geheimhoudingsplicht mag alleen doorbroken worden in enkele specifieke situaties, waaronder een conflict van plichten. De beroepscode voor psychotherapeuten (2007) bepaalt in artikel III. 2.1 dat een psychotherapeut zich pas dan ontheven kan achten van zijn plicht tot geheimhouding indien tenminste is voldaan aan al de vijf hieronder genoemde voorwaarden;
a. Al het redelijke is in het werk gesteld om toestemming van de cliënt te verkrijgen.
b. De psychotherapeut moet in gewetensnood verkeren door het handhaven van de geheimhouding.
c. Er is geen andere weg dan doorbreking van het geheim om het probleem op te lossen.
d. Het is vrijwel zeker dat het niet-doorbreken van het geheim voor derden en/of de psychotherapeut zelf aanwijsbare en ernstige schade en/of gevaar op zal leveren.
e. De psychotherapeut moet er vrijwel zeker van zijn dat door de doorbreking van de geheimhouding die schade aan de hierboven onder d bedoelde betrokkenen kan worden voorkomen of beperkt.
De passages over het conflict van plichten komen ook voor in de Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld , welke op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie is tot stand gekomen, in samenwerking met - onder meer - de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie.
4.8. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychotherapeut het begrip conflict van plichten in de onderhavige zaak te ruim heeft geïnterpreteerd en ten onrechte heeft aangenomen dat daarvan sprake was. Vanwege het fundamentele belang van het beroepsgeheim dienen mogelijkheden om dat geheim te doorbreken terughoudend te worden toegepast. Kernvoorwaarde voor een beroep op het conflict van plichten is dat het niet-doorbreken van het geheim voor een ander ernstige schade oplevert, of een aanzienlijke kans daarop, en doorbreking van het beroepsgeheim de enige manier is om die (kans op) schade te voorkomen of te beperken. Van die situatie was in deze zaak geen sprake, nu de psychotherapeut ermee bekend was dat zowel politie/justitie als Bureau Jeugdzorg reeds op de hoogte waren van feiten en omstandigheden betreffende de vermeende dreiging die van klager uitging. 4.9. Daar komt bij dat de psychotherapeut bij de uitvoering van zijn besluit een andere belangrijke norm uit genoemde richtlijnen heeft genegeerd, nu hij zich niet tot het uiterste heeft ingespannen om toestemming van klager en zijn partner te verkrijgen voordat hij de huisarts informeerde. Het is niet te billijken dat verweerder een melding bij de huisarts doet over een dreiging die de partner van klager zou betreffen, zonder daarover in elk geval met haar nader contact te hebben gehad. Dit klemt temeer nu klager en haar partner zich samen met een verzoek om hulpverlening tot verweerder hadden gewend. Ook heeft verweerder nagelaten klager en zijn partner, na toezending van de brief aan de huisarts, daarvan op de hoogte te stellen. 4.10. Uit het voorgaande volgt dat het tweede klachtonderdeel gegrond moet worden verklaard. Het beroep slaagt dan ook in zoverre. Dat betekent dat de beslissing in eerste aanleg op dit onderdeel dient te worden vernietigd. Het Centraal Tuchtcollege acht het opleggen van de maatregel van een waarschuwing van het handelen van de psychotherapeut ter zake passend en geboden. 4.11. Om redenen aan et algemeen belang ontleend, zal de beslissing op na te melden wijze worden bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep met betrekking tot het tweede klachtonderdeel;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart dit klachtonderdeel gegrond;
waarschuwt de psychotherapeut;
bekrachtigt de beslissing voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorgjurisprudentie, Medisch Contact en Tijdschrift voor Psychotherapie met verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en prof. mr. M.J.M. van Son en drs. E.D. Berkvens, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.