ECLI:NL:TGZCTG:2014:114 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2013.010
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2014 |
Datum publicatie: | 03-04-2014 |
Zaaknummer(s): | C2013.010 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft zich in verband met nekpijn, gepaard gaande met tintelingen en een doof gevoel in de rechterarm, eerst (tweemaal) tot de huisartsenpost gewend en vervolgens heeft zij, na twee telefonische contacten, verweerster, huisarts, bezocht. Verweerster heeft als diagnose ‘spit van de nek’ gesteld, evenals haar collega, die klaagster enige dagen na het eerste bezoek aan verweerster heeft gezien. Een week (en een onaangenaam telefoongesprek) later heeft verweerster ingestemd met verwijzing naar een neuroloog. Na aanvullend onderzoek luidt de conclusie dat bij klaagster sprake was van een radiculair syndroom rechts C7 op basis van een HNP C6-7. Klaagster verwijt verweerster 1) dat zij een onjuiste diagnose heeft gesteld en/of klachten onjuist heeft ingeschat en 2) dat zij is tekort geschoten in de bejegening door ongepast en ontoereikend met klaagster te communiceren over haar ziektebeeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.010 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, jurist werkzaam bij
VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 8 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 september 2012, onder nummer 11/441, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 februari 2014, waar verweerster is verschenen. Zij werd bijgestaan door mr. A.W. Hielkema voornoemd. Klaagster is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerster voert als huisarts tezamen met een collega een duopraktijk in B.
2.2 In april 2011 kreeg klaagster last van nekpijn, gepaard gaande met tintelingen en een doof gevoel in de rechterarm. Naar aanleiding van deze klachten heeft klaagster in het weekeinde van 9 en 10 april 2011 twee keer de huisartsenpost bezocht. In het waarneembericht van 9 april 2011 heeft de waarnemend huisarts na het afnemen van de anamnese en lichamelijk onderzoek het volgende vermeld: "(E) pijn arm rechts (P) uitleg, goede pijnstilling, doorgaan met fysio. bij aanhouden terug naar huisarts". Op 10 april 2011 staat vermeld: "(E) nekpijn met uitstraling (P) als afgesproken naar fysio. pijnmed en diazepam iom pte ".
2.3 Op 11 april 2011 heeft klaagster verweerster gebeld. Over dit telefoongesprek heeft zij onder andere in het dossier genoteerd: "S gesprek in onaangename sfeer; "wil dat er nu een diagnose gesteld wordt" Maar er is een diagnose, nl spit van de nek, geen alarmsympt (…) P. ged 1 wk goede pijnstillign en FT, effect afwachten, bij alarmsympt opnieuw contact Kreeg vervolgens geen contact waarna ik de verbinding heb verbroken".
2.4 De volgende dag, 12 april 2011, belde klaagster verweerster opnieuw. Er werd een controleafspraak voor over een week gemaakt.
2.5 Op 14 april 2011 heeft klaagster verweerster bezocht. Zij heeft toen de anamnese afgenomen en een lichamelijk onderzoek verricht. Verweerster noteerde over het onderzoek het volgende: "drukpijn deltoideus regio, verder schouderbew onbeperkt, BPR symm opwekbaar, sens ongestoord, kracht symm". Zij handhaafde haar conclusie dat bij klaagster sprake was van spit.
2.6 Op 19 april 2011 is klaagster gezien door verweersters collega, die opnieuw lichamelijk onderzoek heeft verricht. Deze collega achtte desgevraagd een verwijzing naar de specialist niet zinvol, mede omdat er bij lichamelijk onderzoek geen aanwijzingen voor een nekhernia waren. Afgesproken werd dat verweerster klaagster de volgende dag zou bellen.
2.7 Op 20 april 2011 heeft verweerster klaagster gebeld. Over dit gesprek staat genoteerd: " S Ik: " Ik ben het helemaal zat;ik leg het u nog een keer uit, er is geen indicatie voor een verwijzing naar de specialist, noch voor een x-cwk" "Nu bent u geemtioneerd""Ja daar heeft u gelijk in P Uitvoerig gesprek op geergerde toon met pte na overleg met chiropracter die eens was met mijn diagnose van spit".
2.8 Op 27 april 2011 heeft verweerster ingestemd met een verwijzing naar de neuroloog. Daags daarna is klaagster gezien door de neuroloog. Na neurologisch- en aanvullende MRI-CWK luidde de conclusie dat bij klaagster sprake was van een radiculair syndroom rechts C7 op basis van een HNP C6-7.
2.9 Nadat klaagster zich aanvankelijk tot een andere huisarts had gewend, heeft zij zich daarna weer als patiënt bij de praktijk laten inschrijven.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. een onjuiste diagnose heeft gesteld en/of de klachten onjuist heeft ingeschat;
2. is tekortgeschoten in de bejegening door ongepast en ontoereikend met klaagster te communiceren over haar ziektebeeld.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Vast staat dat verweerster –achteraf bezien- de diagnose nekhernia heeft gemist. Dat verweerster deze diagnose verwijtbaar heeft gemist, is naar het oordeel van het college niet komen vast te staan. Met verweerster is het college van oordeel dat er tijdens het telefonische consult op 11 april 2011, zoals hiervoor weergegeven onder 2.3, voor haar geen reden was het de dag daarvoor op de huisartsenpost ten aanzien van klaagster ingestelde beleid te heroverwegen. Uit de verslaglegging in het dossier kan voorts worden afgeleid dat verweerster vervolgens tijdens het consult op 14 april 2011 bij klaagster een zorgvuldige anamnese heeft afgenomen en een zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Dat verweerster toen gelet op haar bevindingen bij onderzoek, zoals weergegeven onder 2.5, opnieuw heeft geconcludeerd dat de klachten konden worden geduid als spit acht het college niet onzorgvuldig. Dat verweerster in die omstandigheden ervoor heeft gekozen het ten aanzien van klaagster ingestelde beleid – fysiotherapie en pijnbestrijding- voort te zetten is begrijpelijk en verdedigbaar. Hier komt bij dat klaagster in korte tijd door meerdere huisartsen is onderzocht en dat geen van deze artsen op grond van hun bevindingen bij onderzoek een nekhernia heeft kunnen vaststellen. Dat later bij klaagster door de neuroloog een nekhernia is gediagnosticeerd doet aan het voorgaande niet af.
5.2 Verweerster heeft erkend dat zij tijdens de met klaagster gevoerde telefoongesprekken is tekortgeschoten in de communicatie over het ziekteverloop. Zij heeft hiervoor haar excuses aangeboden. Er is dan ook onvoldoende reden verweerster op dit punt tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Aan dit oordeel draagt bij dat aannemelijk is geworden dat ook klaagster een aandeel in het niet goed verlopen van deze gesprekken heeft gehad.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Vast staat dat verweerster - achteraf bezien - de diagnose nekhernia heeft gemist. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster deze diagnose verwijtbaar heeft gemist. Tijdens het telefonische consult op 11 april 2011, zoals weergegeven bij de feiten onder 2.3 in de hierboven opgenomen beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, was er geen reden tot heroverweging van het beleid ten aanzien van klaagster, dat de dag ervoor op de huisartsenpost was ingesteld. Tijdens de terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege is op grond van de toelichting die verweerster naar aanleiding van dat telefonische consult heeft gegeven aannemelijk geworden dat de door haar afgenomen anamnese en het door haar verrichte onderzoek zorgvuldig zijn geweest.
4.4 Op grond van de verslaglegging in het dossier en de toelichting van de verweerster tijdens de terechtzitting is voldoende gebleken dat verweerster vervolgens tijdens het consult op 14 april 2011 bij klaagster eveneens een zorgvuldige anamnese heeft afgenomen en een zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Dat verweerster toen, gelet op haar bevindingen bij onderzoek, zoals weergegeven bij de feiten onder 2.5 in de hierboven opgenomen beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, opnieuw heeft geconcludeerd dat de klachten konden worden geduid als spit, acht het Centraal Tuchtcollege niet onzorgvuldig. Dat verweerster in die omstandigheden ervoor heeft gekozen het ten aanzien van klaagster ingestelde beleid - fysiotherapie en pijnbestrijding - voort te zetten, is begrijpelijk en verdedigbaar. Hier komt bij dat klaagster in korte tijd door verscheidene huisartsen is onderzocht en dat geen van deze artsen op grond van hun bevindingen bij onderzoek een nekhernia heeft kunnen vaststellen. Dat later bij klaagster door de neuroloog een nekhernia is gediagnosticeerd, doet aan het voorgaande niet af.
4.5 Verweerster heeft erkend dat zij tijdens de telefoongesprekken met klaagster is tekortgeschoten in haar communicatie over het ziekteverloop. Zij heeft hiervoor tweemaal haar excuses aangeboden aan klaagster. In het medisch dossier is op 12 april 2011 vermeld dat klaagster haar excuses heeft gemaakt aan verweerster. Blijkens de toelichting van verweerster ter terechtzitting hadden de door klaagster gemaakte excuses betrekking op het verloop van het telefoongesprek van de dag ervoor. Aannemelijk is geworden dat ook klaagster een aandeel heeft gehad in de gemankeerde communicatie tussen klaagster en verweerster. In dat licht bezien is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat verweerster op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.6 In hoger beroep is gebleken dat verweerster wel is ingegaan op de vraag van klaagster of sprake kon zijn van een hernia. Verweerster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij klaagster heeft gezegd dat ook indien sprake zou zijn van een hernia, haar beleid niet anders zou zijn. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was het beter geweest als verweerster de bespreking van dit punt had vermeld in het medisch dossier van klaagster. Het nalaten daarvan is echter niet van dien aard en zodanig ernstig dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.7 De voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het hoger beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en dr. B.P.M. Schweitzer en
drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2014.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.