ECLI:NL:TGZCTG:2014:109 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.043
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:109 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-03-2014 |
Datum publicatie: | 20-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.043 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de gz-psycholoog vooral dat zijn behandeling niet passend was voor een anorexia-patiënte. Klachten en beroep verworpen, waarbij wordt opgemerkt dat het beter was geweest indien een behandelplan – bevattende doel, tijd, middelen en evaluatiemomenten – schriftelijk zou zijn vastgelegd; weliswaar is dit geen formeel voorschrift maar wel usance. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.043 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: M.A.H. Machielsen-van Steen te Prinsenbeek,
tegen
C., psychotherapeut, werkzaam en wonende te D.,
verweerder in beide instanties, gemachtigde: mevrouw
mr. B.L.M. Middeldorp, advocaat te Etten-Leur.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 1 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de psychotherapeut – een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 december 2012, onder nummer 1218b heeft dat College de klacht in al haar onderdelen afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychotherapeut heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2013.042 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 januari 2014, waar zijn verschenen klaagster en haar dochter en de psychotherapeut, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De zaak is over en weer bepleit. Mr. Middeldorp heeft de standpunten van de psychotherapeut toegelicht aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“ 2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder is werkzaam als psychotherapeut en behandelt sinds de jaren ’90 jongeren met eetstoornissen. Hij is werkzaam binnen het Centrum Jeugd, in het team eetstoornissen. Klaagster werd op 29 december 2010 in verband met eetproblematiek door haar huisarts naar het team van verweerder verwezen. Op 6 januari 2011 vond er een intakegesprek plaats tussen verweerder, klaagster en haar moeder (tevens gemachtigde van klaagster). Tijdens dit gesprek werd afgesproken dat de focus van de behandeling zou liggen op de achterliggende problematiek en niet op het eetpatroon van klaagster. Daarnaast werd afgesproken dat de behandeling op de eetproblematiek zou worden gericht wanneer haar gewicht onder de 55 kilo zou komen. Zij zou dan ook een diëtist bezoeken. Klaagster zou gedurende de behandeling zelf haar gewicht in de gaten houden. Klaagster nam het behandelvoorstel in overweging en besloot uiteindelijk conform deze afspraken in behandeling te gaan. Op 3 maart 2011 ving de behandeling aan. Klaagster bezocht verweerder daarna met enige regelmaat. Op
6 juni 2011 nam de moeder van klaagster contact op met verweerder en uitte haar zorg over het ontbreken van een “klik” tussen klaagster en verweerder. Verweerder besprak dit op 8 juni 2011 met klaagster. Op 8 juli 2011 bleek dat klaagster minder dan het afgesproken gewicht woog. Op 14 juli 2011 vond er een gesprek plaats tussen verweerder, klaagster en haar moeder. Verweerder verwees klaagster naar de kinderarts en de diëtist en onderzocht de mogelijkheden van een (dag)behandeling. Eind juli 2011 werd klaagster gezien door de kinderarts en bezocht zij tevens de diëtist. De behandeling bij verweerder werd beëindigd”.
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“ 3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest in haar behandeling. Verweerder heeft onkundig en verkeerd behandeld. De gevolgde behandeling was niet passend bij een anorexia patiënt. Verweerder nam klaagster en haar probleem niet serieus waardoor passende hulp veel te laat werd gestart. Verweerder had haar moeten doorverwijzen naar een specialist. Als gevolg van deze behandeling heeft klaagster veel moeite gehad om de juiste hulp te accepteren. Zij heeft het vertrouwen in de behandeling bij de GGZ verloren (1).
Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat er geen behandelplan was (2) en de tijd tussen de consulten meer dan een maand bedroeg zonder dat hij vervanging regelde (3). Bovendien was er geen ouderbegeleiding (4).
4. Het standpunt van verweerder
Ten aanzien van klachtonderdeel 1:
De eetstoornis had de aandacht van verweerder en hij nam dit heel serieus. Klaagster wilde echter niet voor de eetstoornis behandeld worden. Verweerder heeft daarom gezocht naar een manier waarop klaagster wel behandeld wilde worden. Op deze manier probeerde verweerder het vertrouwen van klaagster te winnen en op zoek te gaan naar een ingang om de eetstoornis op een later moment te behandelen.
Ten tijde van de behandeling verkeerde verweerster niet in de gevarenzone en was er geen indicatie voor gedwongen behandeling. Het gewicht was nog niet zo laag dat er gesproken kon worden van een anorexia-patiënt. Om te voorkomen dat haar gewicht verder zou dalen werd afgesproken dat de behandeling wel op de eetproblematiek zou worden gericht wanneer het gewicht onder de 55 kilo kwam. Afgesproken was dat klaagster dan zou worden doorverwezen naar een diëtist en een kinderarts. Regelmatig heeft verweerder naar het gewicht van klaagster geïnformeerd.
Op 6 juni 2011 belde de moeder van klaagster met verweerder en uitte haar zorg dat klaagster slecht 56 kilo woog met kleding aan. Verweerder heeft dit op 8 juni 2011 met klaagster besproken en haar geadviseerd contact op te nemen met de diëtist. Hij heeft haar toen een folder meegegeven. Klaagster nam geen contact op met de diëtist. Toen het gewicht onder de 55 kilo kwam heeft verweerder ook meteen de diëtist en de kinderarts ingeschakeld en heeft hij een dagbehandeling voor haar geregeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2:
Er was inderdaad geen op papier geschreven behandelplan. Het behandelplan is wel duidelijk besproken en klaagster en haar moeder waren akkoord. Tijdens de mondelinge behandeling bij de klachtencommissie is duidelijk uitgesproken dat het behandelplan bekend was bij klaagster en haar moeder.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3:
Klaagster wenste ruimte tussen de gesprekken. De tijd tussen de afspraken was steeds twee weken tot ongeveer een maand. Verweerder was voorzichtig met de opbouw van het contact en heeft ruimte gemaakt voor de wensen van klaagster. Zolang klaagster op gewicht bleef was er geen reden om vervanging in te schakelen. Toen het gewicht van klaagster op of rond de 55 kilo was heeft verweerder aangeboden een extra afspraak te maken voor zijn vakantie. Daarvan wilde klaagster geen gebruik maken. Een vervanger aanwijzen tijdens een vakantie wordt alleen gedaan wanneer er een crisissituatie wordt verwacht.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4:
Verweerder heeft op 6 juni 2011 en 13 juli 2011 ouderbegeleiding aangeboden, echter de moeder van klaagster is daar niet op ingegaan”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“ 5. De overwegingen van het college
Ten aanzien van klachtonderdeel 1:
In de regel wil de patiënt met een eetstoornis niet, zoals ook in dit geval, rechtstreeks voor deze stoornis behandeld worden. Daarnaast is vertrouwen van de patiënt in de behandeling een noodzakelijke voorwaarde. Behandeling tegen de wens van de patiënt kan niet effectief zijn. Het was een verstandige keuze van verweerder om niet meteen tot behandeling van de eetstoornis over te gaan.
Ten aanzien van het verwijt dat verweerder had moeten verwijzen naar een specialist overweegt het college het volgende. Verweerder zegt zelf specialist op dit gebied te zijn. Het college ziet niet in op welke wijze klaagster dan had moeten worden behandeld. Het college is van oordeel dat verweerder klaagster zorgvuldig heeft benaderd en dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2:
Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster, tevens haar moeder, verklaard dat klaagster en zij op de hoogte waren van het behandelplan en ten tijde van de aanvang van de behandeling daarmee akkoord waren. Bovendien was het behandelplan wel vastgelegd in het in het intakeverslag. Het ware beter geweest als er een schriftelijk behandelplan was voorgelegd, maar gelet op de hier genoemde omstandigheden is dit onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3:
Naar het oordeel van het college was de gerealiseerde gespreksfrequentie op zich niet zodanig minimaal dat sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Bovendien moet worden bedacht dat de frequentie mede afhankelijk was van de bereidheid van klaagster. Het feit dat verweerder eind juni 2011 (ruim) een week met vakantie is geweest doet aan het oordeel niet af. Temeer nu hij had aangeboden om nog voor zijn vakantie een afspraak met klaagster te maken. Mede gelet daarop kan niet gezegd worden dat verweerder onvoldoende gesprekken heeft gevoerd.
Ten aanzien van klachtonderdeel 4:
Ouderbegeleiding is aangeboden, maar niet geaccepteerd. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat verweerder tekort is geschoten in ouderbegeleiding. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1. Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In hoger beroep heeft klaagster gesteld het niet eens te zijn met de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege. De psychotherapeut heeft immers zijn fouten toegegeven en heeft schriftelijk verklaard dat hij zijn manier van behandelen zal veranderen en heeft aangegeven dat hij kan begrijpen dat de ouders van klaagster zo kwaad zijn.
4.2. De psychotherapeut heeft zich er primair op beroepen dat niet is gebleken dat klaagster, die meerderjarig is en het beroepschrift niet heeft ondertekend, haar moeder heeft gemachtigd om beroep in te stellen tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege zodat klaagster op grond van artikel 73 lid 1 Wet BIG in verbinding met artikel 7 sub 1 van het Reglement van het Centraal Tuchtcollege niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar beroep. Subsidiair voert hij aan dat de beroepsgronden niet duidelijk zijn omschreven zodat het beroep niet voldoet aan de in artikel 73 lid 2 wet BIG in verbinding met artikel 19 lid 1 onder c Tuchtrechtbesluit gestelde vereisten zodat klaagster ook om die reden – op grond van artikel 74 lid 1 Wet BIG – niet ontvankelijk is in haar beroep. Meer subsidiair betwist hij dat hem enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.3. Bij brief van 22 juli 2013 heeft klaagster – onder overlegging van een nieuwe machtiging – laten weten haar moeder ook voor het beroep te hebben gemachtigd, maar de zaak nu zelf weer van haar moeder te willen overnemen.
4.4. Ter zitting heeft de psychotherapeut zijn primaire beroep op niet-ontvankelijkheid van klaagster in het beroep ingetrokken. De dochter van klaagster – E. – heeft zelf het woord gevoerd.
Beoordeling
4.5. Ter zake van het subsidiaire beroep op niet-ontvankelijkheid van het beroep door de psychotherapeut overweegt het Centraal Tuchtcollege dat uit het beroepschrift voldoende duidelijk blijkt dat klaagster de bedoeling heeft gehad haar klacht opnieuw in volle omvang voor te leggen. Het daarop betrekking hebbende onderdeel van het beroep dient dan ook te worden verworpen, te meer daar de klacht qua inhoud en omvang dermate overzichtelijk is dat de psychotherapeut zich daartegen kon verweren en ook heeft verweerd.
4.6. Inhoudelijk omvat de klacht van klaagster vier onderdelen, zoals ook door het Regionaal Tuchtcollege is besproken en beoordeeld.
4.7. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4.8. Het Centraal Tuchtcollege overweegt nog met betrekking tot het tweede klachtonderdeel dat het beter ware geweest als de psychotherapeut een schriftelijk behandelplan had opgesteld. De in het intake gesprek opgenomen aantekeningen over de voorgenomen behandeling zijn in de visie van het Centraal Tuchtcollege te summier. Duidelijk omschreven moeten zijn het doel van de behandeling, de daartoe in te zetten middelen, het beoogde tijdpad en de momenten van evaluatie. Dit is weliswaar geen formeel voorschrift, maar wel usance binnen de beroepsgroep, hetgeen de psychotherapeut kennelijk ook heeft onderkend nu is gebleken dat hij zijn praktijk op dat punt inmiddels heeft aangepast .
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. R.H.M. Schmitz en prof. mr. M.J.M. van Son, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.