ECLI:NL:TGZCTG:2014:105 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.164

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:105
Datum uitspraak: 20-03-2014
Datum publicatie: 20-03-2014
Zaaknummer(s): c2013.164
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij zich onheus en beledigend heeft uitgelaten tijdens een consult, haar te laat heeft doorverwezen naar de oogarts, dat hij een ECG verkeerd heeft beoordeeld en dat hij tijdens een gesprek naar aanleiding van de klacht ongeïnteresseerd is overgekomen. Regionaal Tuchtcollege verklaart het klachtonderdeel betreffende het ECG gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op. Hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op het opleggen van een zwaardere maatregel voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel en voor het overige verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.164 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: H.M. Willemse,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D.,verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M. van der Graaf, werkzaam bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 2 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 maart 2013, onder nummer 1230a heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweer­schrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 12 februari 2013, waar de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Klaagster is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

De in eerste aanleg ingediende klacht, het daartegen gevoerde verweer en de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege, luiden als volgt:

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster heeft vier klachtonderdelen aangevoerd. Ten eerste heeft klaagster aangevoerd dat verweerder zich onheus en beledigend heeft uitgelaten tijdens haar consult op 20 januari 2011. Immers heeft verweerder toen opgemerkt dat klaagster maar gekke ouders zou hebben omdat ze haar gehaald hadden. Klaagster vindt een dergelijke uitspraak niet kunnen.

Voorts heeft klaagster als klachtonderdeel aangevoerd dat zij te laat is doorverwezen naar de oogarts toen zij klachten had aan haar ogen.

Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij het op 2 maart 2011 afgenomen ECG verkeerd heeft beoordeeld. Gebleken is immers dat er op het ECG wel degelijk afwijkingen te zien waren.

Ten slotte heeft klaagster aangevoerd dat verweerder tijdens het gesprek naar aanleiding van de klacht bij de Stichting Klachtenregeling Huisartsenzorg E., ongeïnteresseerd is overgekomen en dat de excuses niet gemeend waren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat hij weliswaar een opmerking heeft gemaakt over de ouders van klaagster die haar in B. hadden gehaald om naar de huisarts in D. te brengen, maar dat deze opmerking enkel als een compliment was bedoeld. Verweerder heeft geenszins de bedoeling gehad om klaagster of haar ouders te beledigen.

Met betrekking tot het doorverwijzen naar de oogarts na aanhoudende oogklachten, heeft verweerder opgemerkt dat juist is dat klaagster een aantal keren op consult is gekomen en dat een aantal keren telefonisch contact is geweest. Echter, klaagster is na 3 februari 2011 eerst op 10 februari 2011 weer terug gekomen vanwege de aanhoudende klachten. Eerst toen heeft verweerder klaagster dan ook kunnen doorverwijzen naar de specialist.

Ter zake de ECG erkent verweerder dat sprake is geweest van een foutieve beoordeling. Verweerder heeft ter onderbouwing meegedeeld dat hij destijds een beginnend ECG lezer was, dat er sprake was van een meer dan normale werkdruk en dat in het geval van klaagster

niet het normale protocol is gevolgd, dat inhoudt dat de ervaren collega ook naar het ECG kijkt. Verweerder refereert zich dienaangaande dan ook aan het oordeel van het Tuchtcollege.

Verweerder heeft ten slotte aangevoerd dat hij wel degelijk oprecht excuses heeft aangeboden. Dat verweerder ongeïnteresseerd zou zijn kan hij niet plaatsen. Het was overigens niet de bedoeling dat het gesprek op de praktijk zou plaatsvinden, maar dat is door onzorgvuldige communicatie met de medewerkster zo gelopen.

5. De overwegingen van het college

Vooropgesteld zij dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel dat verweerder een beledigende opmerking heeft gemaakt en het laatste klachtonderdeel dat verweerder geen oprechte excuses heeft aangeboden, oordeelt het college als volgt. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Wat de bedoeling en de opvatting is geweest van de betreffende opmerkingen of de het al dan niet oprecht excuses aanbieden, kan door het college dan ook niet worden vastgesteld. Met betrekking tot het eerstgenoemde klachtonderdeel is de opmerking wellicht wat ongelukkig geweest omdat de kans bestaat dat een dergelijke opmerking door de ontvanger anders kan worden geïnterpreteerd dan is bedoeld. De klachtonderdelen zijn, gelet op het vorenstaande, ongegrond.

Aangaande de klacht dat verweerder heeft nagelaten om klaagster tijdig door te verwijzen naar de specialist, is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.

Het handelen van verweerder op 2 en 3 februari 2011 getuigt niet van een onzorgvuldig handelen en verweerder heeft aan klaagster meegedeeld – zo is niet bestreden – dat zij bij aanhoudende klachten weer langs moest komen. Klaagster is vervolgens om haar moverende redenen niet eerder terug gekomen dan een week later. Verweerder heeft haar daarop direct doorverwezen. In het licht van de tuchtrechtelijk toetsing heeft verweerder derhalve gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Voor wat betreft de klacht dat verweerder het ECG foutief heeft beoordeeld is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Door verweerder wordt erkend dat hij, als beginnend ECG lezer, enkel is afgegaan op de software van het ECG, terwijl hij ook heeft nagelaten om zijn ervaren collega in te roepen het ECG te beoordelen. In gevallen waarin wordt nagelaten om een uitgebreide anamnese af te nemen – welke anamnese in deze zaak niet blijkt te zijn afgenomen – alsmede waarin wordt nagelaten om een uitgebreid onderzoek te doen – hetwelk in onderhavige zaak eveneens is nagelaten, althans blijkt daarvan niet uit het medisch journaal – kan naar het oordeel van het college in ieder geval niet worden volstaan met het enkel lezen van de software bij een afgenomen ECG. Ook als een ECG enkel wordt afgenomen ter geruststelling van een patiënt, zoals verweerder stelt te hebben gedaan in onderhavige zaak, dient een ECG nauwkeurig te worden beoordeeld, zeker wanneer men afziet van het afnemen van anamnese of uitgebreid onderzoek achterwege laat.

Alle omstandigheden afwegend is het college van oordeel dat te dezen de maatregel van waarschuwing passend is.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden:

Op 20 januari 2011 heeft klaagster verweerder bezocht vanwege pijn aan de pols, nadat zij door haar ouders was opgehaald. Op 1 februari 2011 heeft klaagster verweerder bezocht vanwege oogklachten. Verweerder heeft daarvoor oogzalf voorgeschreven. Daags daarna heeft klaagster gebeld met de praktijk en aangegeven dat de klachten aan haar ogen waren verergerd. In eerste instantie is geadviseerd nog door te gaan met het gebruik van het voorgeschreven middel maar toen de klachten aan het eind van de dag niet verminderden heeft verweerder, nadat klaagster telefonisch met verweerder contact had gehad, oogdruppels voorgeschreven. Op 3 februari 2011 heeft klaagster opnieuw een bezoek gebracht aan de praktijk vanwege de aanhoudende klachten. Er is geadviseerd om te stoppen met de oogdruppels en aan het eind van de dag terug te komen. Klaagster is aan het eind van de dag terug geweest. Uit het medisch journaal is niet op te maken of nog een medicatie is voorgeschreven. Op 10 februari 2011 is klaagster wederom op de praktijk verschenen en heeft verweerder haar doorgestuurd naar de specialist.

Op 2 maart 2011 heeft klaagster opnieuw een bezoek gebracht aan de praktijk van verweerder in verband met pijn op de borst. Klaagster deelde desgevraagd mede dat zij bang was voor haar hart. Door verweerder is een ECG gemaakt. Bij de beoordeling van de ECG heeft verweerder uitsluitend de software van het ECG bekeken, die geen aanduiding gaf van afwijkingen.

Op 21 maart 2011 is door de vader van klaagster gebeld met de dienstdoende huisarts omdat klaagster pijn had op haar borst en armen en zij een bloeddruk had van 185/115. Er is klaagster geadviseerd om een paracetamol te nemen en eventueel terug te bellen als de klachten aanhielden. Omdat de klachten verminderden is door klaagster die dag niet meer gebeld.

Op 23 maart 2011 is klaagster op de praktijk van verweerder verschenen en is zij onderzocht door een plaatsvervangend arts. Klaagster had pijn had op haar borst en armen. Nadat een bloedonderzoek was gedaan is klaagster verwezen naar het ziekenhuis waar bleek dat klaagster een hartinfarct had.

Namens klaagster is een klacht ingediend bij de Stichting Klachtenregeling Huisartsenzorg E. waarna een gesprek heeft plaatsgevonden met verweerder op zijn praktijk.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht, met conclusie dat de ongegrond verklaarde klachtonderdelen alsnog zullen worden toegewezen en dat ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel – het verwijt dat de huisarts het ECG verkeerd heeft beoordeeld – een zwaardere maatregel zal worden opgelegd.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Ten aanzien van het verzoek van klaagster om de huisarts met betrekking tot het gegrond verklaarde klachtonderdeel een zwaardere maatregel op te leggen overweegt het Centraal Tuchtcollege dat ingevolge artikel 73 lid 1 sub a Wet BIG voor klaagster op dit punt geen beroep openstaat. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dit betrekking heeft op de hoogte van de in eerste aanleg opgelegde maatregel;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. A.R.O. Mooy en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en

dr. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en

mr. M.H. van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.