ECLI:NL:TGZCTG:2014:101 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.081

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:101
Datum uitspraak: 13-03-2014
Datum publicatie: 13-03-2014
Zaaknummer(s): c2013.081
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de psychiater dat zij ten onrechte en op basis van een vooropgezet plan heeft geconcludeerd dat er sprake was van indicaties voor ondercuratelestelling van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.081 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. S.M. Singh, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., Psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster – heeft bij klaagschrift van 6 december 2011, ingekomen op 7 december 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 oktober 2012, onder nummer 11/443 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nummer 2013/080 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

17 december 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. Singh, en de psychiater, vergezeld van mr. A. Reijerse.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Bij brief van 29 september 2010 is verweerster (althans de instelling waaraan zij verbonden is) verzocht om een onafhankelijke beoordeling van de mogelijke wilsonbekwaamheid van klaagster.

2.2. Verweerster heeft klaagster op 20 oktober 2010 in haar woning bezocht. Op

21 oktober 2010 heeft verweerster haar bevindingen schriftelijk gerapporteerd aan de indieners van het verzoek. Verweerster heeft geconcludeerd dat er een indicatie voor ondercuratelestelling aanwezig is.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster ten onrechte en op basis van een vooropgezet plan heeft geconcludeerd dat er sprake was van indicaties voor ondercuratelestelling van klaagster. De vooringenomenheid van klaagster kan worden afgeleid uit het feit dat zij direct aan het begin van het onderzoek reeds meedeelde dat het verzoek door de kantonrechter zou worden ingewilligd, aldus klaagster.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft zakelijk en in het kort het volgende tot haar verweer aangevoerd.

Voor het opstellen van het rapport is gebruik gemaakt van gegevens die door de aanvrager van het verzoek zijn verstrekt. Ook is telefonisch contact opgenomen met een eerdere behandelaar van klaagster. Verweerster stelt dat voor de in haar rapportage getrokken conclusies haar eigen onderzoek van klaagster d.d. 20 oktober 2010 leidend is geweest. Het onderzoek is volgens verweerster lege artis uitgevoerd en zij betwist dat zij op basis van een vooropgezet plan heeft gehandeld.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college stelt vast dat er geen feiten zijn komen vast te staan waaruit kan worden afgeleid dat verweerster heeft gehandeld op basis van een vooropgezet plan. Dat zij bij haar onderzoek mede acht heeft geslagen op de gegevens welke haar door de aanvrager van het onderzoek ter beschikking waren gesteld is in overeenstemming met de aan het onderzoek te stellen normen en hieruit kan niet worden afgeleid dat verweerster zich zonder eigen onderzoek aan het oordeel van de aanvrager conformeerde.

5.2. Ook overigens kan op basis van wat klaagster heeft aangevoerd, mede in het licht van het daartegen gevoerde verweer, niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een tekortschieten van verweerster bij de uitvoering van het onderzoek. Klaagster heeft in de door haar ingediende stukken de door verweerster getrokken conclusies betwist. Ter beoordeling van het college staat evenwel niet de vraag naar de juistheid van de door verweerster getrokken conclusies, maar of verweerster bij haar optreden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van dit laatste is niet gebleken.

5.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden geacht. Verweerster valt geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg te worden gemaakt. De klacht zal in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt (naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt) met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen.

4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

4.4 Bij de beoordeling van het handelen van de psychiater betrekt het Centraal Tuchtcollege de Richtlijn psychiatrisch onderzoek bij volwassenen (2004) en de Richtlijn consultatieve psychiatrie (2008) van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Deze richtlijnen geven (onder andere) aanwijzingen voor het antwoord op de vraag hoe een psychiatrisch consult ‘lege artis’ uitgevoerd wordt .

4.5 Ter beoordeling in hoger beroep staat de vraag of de door de psychiater op 21 oktober 2010 opstelde rapportage, verder het rapport, voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid redelijkerwijs mogen en moeten worden gesteld.

4.6 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege behoort volgens vaste rechtspraak tot die eisen:

- dat in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt;

- dat de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport;

- dat bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen;

- dat de rapportage zich beperkt tot de deskundigheid van de rapporteur; en

- dat de methode van o n derzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel kan leiden, en de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet heeft overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat in 4.5 gestelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Het rapport van de psychiater voldoet aan de gestelde eisen. Het is behoorlijk gemotiveerd en de daarin getrokken conclusies worden gedragen door de opgesomde feiten.

4.7 Met betrekking tot de in hoger beroep aangevoerde grieven is het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat niet is gebleken dat de psychiater bij de uitvoering van de opdracht heeft gehandeld vanuit een vooropgezet plan (het onder curatele laten stellen van klaagster) of dat zij anderszins zou zijn tekortgeschoten in de uitvoering van haar onderzoek. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het rapport van de psychiater van 21 oktober 2010 voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden en voldoende professioneel is.

4.8 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting

van 13 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.