ECLI:NL:TGDKG:2014:92 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet935.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:92
Datum uitspraak: 13-05-2014
Datum publicatie: 11-06-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet935.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 mei 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 15 oktober 2013 met zaaknummer 397.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 935.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 27 mei 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 12 juli 2013, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 15 oktober 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 22 oktober 2013.

-           Bij brief, ingekomen op 30 oktober 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 april 2014 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 13 mei 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 4 februari 2013 ontving de gerechtsdeurwaarder de opdracht om het op 18 januari 2013 ten laste van klaagster gewezen vonnis te betekenen. De opdracht hield tevens in dat indien niet tijdig aan het vonnis zou worden voldaan er beslag gelegd moest worden op de aan klaagster toekomende onroerende zaak, althans haar aandeel daarin.

-           Op 8 februari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 27 februari 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag op haar woning gelegd, welk beslag op 4 maart 2013 aan klaagster werd overbetekend.

-           Bij e-mail van 12 maart 2013 heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij een specificatie van het verschuldigde bedrag wenste te ontvangen.

-           Op 13 maart 2013 heeft klaagster telefonisch contact met de gerechts-deurwaarder opgenomen.

-           Op 14 maart 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 10.423,67, van klaagster ontvangen.

-           Bij brief van 3 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van het verschuldigde aan klaagster doen toekomen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder haar op extra kosten heeft gejaagd door beslag te leggen op haar (aandeel in de) woning;

b: de gerechtsdeurwaarder geen specificatie van de door hem gemaakte kosten heeft verstrekt;

c: de gerechtsdeurwaarder het beslag op haar woning niet heeft opgeheven.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om de ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daar-mee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Het kan de gerechtsdeurwaarder om die reden dan ook niet worden verweten dat hij beslag op de woning van klaagster heeft gelegd. Van het feit dat daardoor de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder evenmin een verwijt worden gemaakt.

5.2 De voorzitter heeft daarnaast overwogen dat de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt stelt dat hij tijdens het telefoongesprek van 13 maart 2013 uitvoerig aan klaagster heeft medegedeeld op welke wijze de gemaakte kosten waren opgebouwd. Nu klaagster de volgende dag het verschuldigde voldeed mocht de gerechtsdeurwaarder er vanuit gaan dat hij aan het verzoek van klaagster had voldaan en dat een specificatie achterwege kon blijven.

5.3 De voorzitter heeft voorts overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de gerechtsdeurwaarder niet op eigen gezag een dergelijk beslag mag opheffen. Nu uit het verweerschrift kan worden opgemaakt dat de opdrachtgever van de gerechts-deurwaarder uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat het beslag niet mag worden opgeheven in verband met niet nakoming de verplichting een bankgarantie te stellen, kan het de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat hij geen gevolg aan het verzoek van klaagster heeft gegeven.

5.4 De voorzitter heeft verder overwogen dat een tuchtprocedure als deze - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding dan wel tot opheffing van het gelegde beslag.

5.5 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat:

I: de gerechtsdeurwaarder de verplichting heeft om na te gaan of er eerst andere wettelijke maatregelen, zoals het leggen van loonbeslag, genomen moeten worden alvorens over te gaan tot beslaglegging op een onroerende zaak, ongeacht de wens van diens opdrachtgever;

II: de gerechtsdeurwaarder, ondanks herhaalde verzoeken, geen specificatie (met vermelding van de BTW bedragen) van de door hem gemaakte kosten aan haar heeft doen toekomen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Met betrekking tot verzetgrond I overweegt de Kamer dat het de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van beslag in beginsel vrij is in zijn keuze op welk vermogensbestanddeel van een debiteur beslag wordt gelegd, zij het dat daarbij de eis van proportionaliteit niet uit het oog mag worden verloren. Nu de vordering in zijn totaliteit een bedrag van € 10.423,67 bedroeg is het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag op de onroerende zaak van klaagster niet als buitenproportioneel aan te merken, zodat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake kan zijn.

7.2 Met betrekking tot verzetgrond II overweegt de Kamer dat zij de onder 5.2. weergegeven redenering van de voorzitter deelt. Daar komt bij dat is uit de door de gerechtsdeurwaarder ter zitting overgelegde brief van 3 december 2013 blijkt dat de gerechtsdeurwaarder nog een schriftelijke specificatie (met vermelding van BTW bedragen) van de door hem gemaakte kosten aan klaagster heeft doen toekomen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

7.3 De door klaagster in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist, zodat het verzet, met aanvulling van de motivering ongegrond dient te worden verklaard.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. A. Sissing en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.