ECLI:NL:TGDKG:2014:70 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet590.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:70
Datum uitspraak: 18-03-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet590.2013
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer kan zich met de beslissing van de voorzitter verenigen en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 maart 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 2 juli 2013 met nummer 231.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 590.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 4 juli 2013 aan klager toegezonden. Bij verzetschrift ingekomen op 11 juli 2013, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014, alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft pleitnotities overgelegd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 maart 2014.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Vanaf 4 juli 2011 is de gerechtsdeurwaarder belast geweest met het incasseren van een vordering op klager. Nadat er uitvoerig is gecorrespondeerd over de juistheid van de vordering en het al dan niet bestaan van de onderliggende overeenkomst, heeft de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder op 14 oktober 2012 de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder ingetrokken. De opdrachtgever heeft klager bij brief meegedeeld hem niet langer aansprakelijk te achten voor het voldoen van de vordering.

3 De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten om de rechtmatigheid van de vordering te onderzoeken.

4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Volgens de voorzitter mocht de gerechtsdeurwaarder uitgaan van de juistheid van de vordering en heeft hij juist gehandeld door de bezwaren van klager voor commentaar door te sturen naar de opdrachtgever. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder naar behoren op de klachten van klager heeft gereageerd.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

7.1 Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Volgens hem was er voor de gerechtsdeurwaarder in dit geval wel degelijk aanleiding om de rechtmatigheid van de aan hem ter incasso gegeven vordering (van een energieleverancier) te  betwijfelen. Hij heeft de gerechtsdeurwaarder immers op de hoogte gebracht van feiten en omstandigheden die voor de gerechtsdeurwaarder voldoende aanleiding moesten zijn om aan het bestaan van de aan de vordering ten grondslag liggende - gestelde - overeenkomst tot het leveren van energie te twijfelen. De gerechtsdeurwaarder heeft echter op geen enkele moment zijn opdrachtgever daadkrachtig naar het bestaan van die overeenkomst gevraagd, terwijl de reactie van de opdrachtgever daartoe wel aanleiding gaf. Die reactie bevatte immers duidelijk kenbare onjuistheden.

7.2  Concreet heeft klager de volgende bezwaren tegen de beslissing van de voorzitter.

7.3 Dat  de opdrachtgever in de brief van 14 oktober 2012 nadrukkelijk zou hebben opgemerkt dat het niet zo is dat klager onterecht aansprakelijk is gesteld, komt niet overeen met de letterlijke tekst van de brief en kan uit de tekst van die brief ook niet worden afgeleid. Althans, volgens klager kan uit die brief niet worden afgeleid dat de opdrachtgever bij het standpunt bleef dat de vordering op zich rechtmatig bij klager is ingesteld.

7.4 Klager heeft de gerechtsdeurwaarder bij herhaling gevraagd het onderliggende contract bij zijn opdrachtgever op te vragen. De gerechtsdeurwaarder is nooit op dat verzoek ingegaan.

7.5 De onderzoeksplicht die de voorzitter heeft vermeld, betrof in dit geval het onderzoek doen naar het bestaan van het contract. Volgens de voorzitter heeft de gerechtsdeurwaarder in dit geval aan die verplichting voldaan door de opdrachtgever om opheldering te verzoeken. Dit standpunt van de voorzitter is volgens klager onjuist. De gerechtsdeurwaarder had onderzoek moeten doen naar het al dan niet bestaan van de onderliggende overeenkomst.

7.6 De overweging van de voorzitter dat deze tuchtprocedure geen ruimte biedt voor een vordering tot schadevergoeding is eveneens onjuist, omdat klager in het geheel niet heeft bedoeld om enige vergoeding te vorderen. Met het vermelden van het feit dat hij schade heeft geleden door toedoen van de opdrachtgever, heeft hij slechts willen aantonen van welke gevolgen er sprake kan zijn als een gerechtsdeurwaarder zijn werk niet naar behoren verricht.

7.7 De opheldering die door de opdrachtgever is verstrekt, noopte de gerechtsdeurwaarder juist wel tot het doen van nader onderzoek. 

7.8 Van meet af aan had het de gerechtsdeurwaarder duidelijk moeten zijn dat zijn opdrachtgever in het geheel niet over een contract beschikte. Dat is wel degelijk een evidente onjuistheid. De voorzitter heeft ten onrechte geconcludeerd dat daarvan geen sprake was.

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft verwezen naar zijn verweer tegen de klacht. Volgens hem heeft klager in verzet geen aanvullende of nieuwe gronden gegeven.

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter.

9.2 De beslissing van de voorzitter bevat geen onjuistheden. Onder de feiten heeft de voorzitter de in de brief van 24 oktober 2012 getrokken conclusie van de opdrachtgever juist weergegeven.

9.3 De Kamer begrijpt dat met de door de voorzitter gehanteerde term “onderzoeksplicht” het volgende wordt bedoeld. Indien aan een gerechtsdeurwaarder een vordering ter incasso wordt voorgelegd en een debiteur daartegen bezwaren maakt, dient de gerechtsdeurwaarder die bezwaren voor commentaar door te sturen aan zijn opdrachtgever. Indien de opdrachtgever zich vervolgens op het standpunt stelt dat van een vordering wel degelijk sprake is, mag de gerechtsdeurwaarder de incasso voortzetten, tenzij hij op basis van de hem bekende gegevens gegronde redenen heeft om aan de juistheid van die vordering te ernstig te twijfelen. De gerechtsdeurwaarde heeft immers niet tot taak om te beoordelen of de vordering die zijn opdrachtgever hem ter incasso aanbiedt, gegrond is. Die taak is, indien het tot een gerechtelijke procedure komt, voorbehouden aan de rechter. De voorzitter heeft terecht geconcludeerd dat de gerechtsdeurwaarder in het onderhavige geval geen aanleiding had om aan de juistheid van de vordering te twijfelen, zodanig dat hij zijn opdracht had behoren terug te geven.

9.4 Het verzet is daarom ongegrond.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.

.