ECLI:NL:TGDKG:2014:60 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW731.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:60
Datum uitspraak: 10-04-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): GDW731.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Nevenvestiging buiten vestigingsplaats zonder toestemming van de Minister. Norm uit jurisprudentie: worden niet-ambtelijke nevenactiviteiten uitgeoefend in samenhang met ambtelijke activiteiten en is er sprake van een dusdanige verwevenheid tussen de kantoren dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. De Kamer deelt niet het standpunt van klaagster, dat de ambtelijke- en de incassowerkzaamheden van een gerechtsdeurwaarder zozeer met elkaar verweven zijn dat het onmogelijk is daartussen een onderscheid te maken. Ter zitting zijn omstandigheden gebleken dat een beeld van een dusdanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor van de gerechtsdeurwaarder en het nevenkantoor is gewekt dat daardoor verwarring kan ontstaan. Klacht gegrond en maatregel van berisping opgelegd.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 10 april 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 731.2013 ingesteld door:

KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE  VAN GERECHTSDEURWAARDERS,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Het verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 28 augustus 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Op 3 oktober 2013 is van de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift met bijlagen ontvangen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014. Namens klaagster is verschenen [     ]. De gerechtsdeurwaarder is eveneens verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 1 april 2014 maar moest om logistieke redenen worden aangehouden tot heden.

2. De feiten

Bij zijn benoeming is voor de gerechtsdeurwaarder [     ] aangewezen als zijn standplaats. De gerechtsdeurwaarder heeft zonder toestemming van de Minister in de zin van artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet een nevenkantoor geopend in [     ].

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zonder toestemming van de Minister als bedoeld in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (verder Gdw) een incasso-organisatie houdt in [     ].

3.2 De gerechtsdeurwaarder mag buiten het kantoor in zijn vestigingsplaats geen nevenkantoor houden, anders dan met toestemming van de Minister, die alvorens deze toestemming te geven eerst advies zal inwinnen bij de Commissie van Deskundigen (art. 16 lid 2 Gdw). Van een dergelijke Ministeriële toestemming aan de gerechtsdeurwaarder is geen sprake. De Minister heeft als beleid bekend gemaakt deze toestemming alleen te geven in geval er sprake is van een tekortschietende ambtsbediening in de beoogde plaats van nevenvestiging. Klaagster meent dat hetgeen de Minister in de parlementaire behandeling heeft opgemerkt over nevenvestigingen of filialen eveneens van belang is. Klaagster verwijst naar het antwoord van de Minister aan de Tweede Kamerleden in zijn nota naar aanleiding van het nader verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 - 2000, 22 775, nr. 16),

3.3 Uit jurisprudentie (LJN A05871) blijkt dat nevenactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder niet los kunnen worden gezien van zijn ambtelijke activiteiten. Incasso en juridisch advies zijn toegestane nevenwerkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder (art. 20 Gdw), maar daaruit volgt geenszins dat de gerechtsdeurwaarder voor van deze toegestane nevenactiviteit(-en) ineens wel zonder de weg van art. 16 lid 2 Gdw te volgen een nevenvestiging zou mogen openen. Voor de uitleg dat de reikwijdte van art. 16 lid 2 Gdw enkel zou zijn beperkt tot de ambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder en dat het de gerechtsdeurwaarder vrij zou staan ten behoeve van zijn buitenambtelijke activiteiten onbeperkt kantoren te openen is geen grond. Integendeel, de Gerechtsdeurwaarderswet regelt zowel de ambtelijke- als de buitenambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder en beiden vallen onder het stelsel van toezicht en tuchtrecht.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

4.1 Het kantoor in [     ] betreft een aanvullende kantoorruimte, louter bestemd als backoffice ten behoeve van zijn organisatie, genaamd [     ]. Het is juist dat in het verleden in enkele uitingen gewag is gemaakt van een [     ] kantoor in [     ], onder andere op de website van de organisatie. Op het kantoor in [     ] is echter nimmer woonplaats gekozen en ook heeft het kantoor daar geen baliefunctie. Als postadres wordt enkel het adres in [     ] gehanteerd en contact per telefoon of fax met het kantoor in [     ] is alleen mogelijk via het kengetal van de gemeente [     ]. Het kantoor in [     ] voldoet aan de eisen voor kwaliteit van klaagster en bij de audit van zijn organisatie in 2012 zijn geen gebreken aan het licht gekomen. Volgens de gerechtsdeurwaarder is thans voor de buitenwereld op geen enkele manier waarneembaar dat op zijn kantoor in [     ] kantoorwerkzaamheden ten behoeve van zijn organisatie worden verricht. Van handelen in strijd met de wettelijke bepalingen is daarom geen sprake.

4.2 Het onjuiste standpunt van klaagster betekent dat een gerechtsdeurwaarder nooit medewerkers vanuit een plaats buiten zijn standplaats zou mogen laten (thuis)werken, zelfs als daarvan naar buiten niets blijkt. Dat standpunt van klaagster is volgens de gerechtsdeurwaarder te ver doorgeschoten.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Kern van de klacht is dat de gerechtsdeurwaarder naast het kantoor in zijn vestigingsplaats een nevenkantoor houdt in [     ] voor het openen waarvan geen toestemming aan de Minister is verzocht op de voet van artikel 16 Gdw. Dat artikel luidt als volgt:

"1. De gerechtsdeurwaarder houdt een kantoor dat in zijn plaats van vestiging is gelegen. Hij is verplicht aldaar zijn register en repertorium te bewaren.

2. Op verzoek van een gerechtsdeurwaarder kan Onze Minister, gehoord de Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 6, hem toestaan om elders een nevenkantoor te vestigen."

5.2 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het streven naar regulering van de vestiging van kantoren door gerechtsdeurwaarders (via de Minister: toevoeging Kamer) mede is gerelateerd aan de gedachte dat een vrijer en risicodragend ondernemerschap niet mag leiden tot een ontoereikende ambtsbediening. (Memorie van Toelichting TK, vergaderjaar 1998-1999, 22 775, nr. 14 p 24, vergaderjaar 1999-2000, 22 775, nr.16 p 2, 3 en 16). Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de regels ruimte dienen te laten voor eigen initiatief, ondernemerschap en marktwerking. Voor incasso- en juridische adviesactiviteiten gelden dan ook geen vestigingseisen of andere voorschriften (Memorie van Toelichting TK 1993-1994 22 775 nr. 5 p.16).

5.3 De Kamer deelt niet het standpunt van klaagster, dat gezien de ambtelijke- en de incassowerkzaamheden van een gerechtsdeurwaarder zozeer met elkaar verweven zijn dat het onmogelijk is daartussen een onderscheid te maken.

5.4 In het onderhavige geval is het nevenkantoor onderdeel van de organisatie van de gerechtsdeurwaarder. Bij de beoordeling of er sprake is van een nevenkantoor in de zin van artikel 16 lid 2 Gdw dient te worden onderzocht of de gerechtsdeurwaarder zijn niet-ambtelijke nevenactiviteiten uitoefent in samenhang met zijn ambtelijke activiteiten (ECLI: NL: GHAMS: 2004: AO5871) althans of er sprake is van een dusdanige verwevenheid tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en het nevenkantoor dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan over de vraag in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht (ECLI: NL: GHAMS: 2005: AU5268).

5.5 Ter zitting is gebleken dat gedurende enige tijd op de parkeerplaatsen behorend bij het kantoorcomplex in [     ] aanduidingen van beperkte grootte waren aangebracht bij parkeerplaatsen die waren bestemd voor het personeel van het nevenkantoor. Dergelijke aanduidingen of bijvoorbeeld een simpel naambordje bij de brievenbus van het nevenkantoor, acht de Kamer niet verwarrend voor het publiek.

5.6. Ter zitting is echter eveneens gebleken dat nog op 15 februari 2014 op de website van de organisatie van de gerechtsdeurwaarder het nevenkantoor stond vermeld als “Backoffice [     ] International te [     ]”. De Kamer is van oordeel dat als gevolg hiervan een beeld van een dusdanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor van de gerechtsdeurwaarder en het nevenkantoor is gewekt dat daardoor verwarring kan ontstaan. De gerechtsdeurwaarder heeft hierdoor de jegens het publiek in acht te nemen transparantie veronachtzaamd.  De onjuiste indruk kan blijven bestaan dat ook bij het nevenkantoor deurwaardersdiensten kunnen worden verkregen.

5.7 De Kamer acht de klacht daarom gegrond. De Kamer acht oplegging van  na te melden maatregel op zijn plaats.

6. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft verder geen bespreking meer en kan buiten beschouwing blijven.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mr. A. Sissing en mr. J.J.L. Boudewijn , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.