ECLI:NL:TGDKG:2014:57 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW440.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:57
Datum uitspraak: 10-04-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): GDW440.2013
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Een berisping met aanzegging
Inhoudsindicatie: Nevenvestiging zonder toestemming Minister. Norm uit jurisprudentie: Is er sprake van dusdanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor en het incassokantoor van de gerechtsdeurwaarder dat daardoor verwarring kan ontstaan bij het publiek. Kamer: gezien de omstandigheden van het geval wordt die vraag bevestigend beantwoord. Gelet op eerdere schending norm voor een vergelijkbare gedraging, berisping met aanzegging opgelegd. Hoger beroep ingesteld.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beschikking van 10 april 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 440.2013 ingesteld door:

KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE  VAN GERECHTSDEURWAARDERS,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Het verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 juni 2013 met een aanvullend schrijven,  ingekomen op 18 juni 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Op 16 juli 2013 is van de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ontvangen. Bij brief van 17 januari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht en op 10 februari 2014 zijn van de gerechtsdeurwaarder nog aanvullende producties ontvangen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014. Namens klaagster is verschenen [     ]. De gerechtsdeurwaarder is verschenen met zijn gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 1 april 2014 maar moest om logistieke redenen worden aangehouden tot heden.

2. De feiten

De gerechtsdeurwaarder was gedurende 23 jaar tot 30 juni 2013 directievoorzitter van zijn organisatie In die periode heeft hij de organisatie uitgebreid met een nevenvestiging in [     ]. Bij zijn benoeming is voor de gerechtsdeurwaarder [     ] aangewezen als zijn plaats van vestiging.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zonder toestemming van de Minister als bedoeld in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (verder Gdw) een nevenkantoor houdt in [     ].

3.2 De gerechtsdeurwaarder mag buiten het kantoor in zijn vestigingsplaats geen nevenkantoor houden, anders dan met toestemming van de Minister, die alvorens deze toestemming te geven eerst advies zal inwinnen bij de Commissie van Deskundigen (art. 16 lid 2 Gdw). Van een dergelijke Ministeriële toestemming aan de gerechtsdeurwaarder is geen sprake. De Minister heeft als beleid bekend gemaakt deze toestemming alleen te geven in geval er sprake is van een tekortschietende ambtsbediening in de beoogde plaats van nevenvestiging. Klaagster meent dat hetgeen de Minister in de parlementaire behandeling heeft opgemerkt over nevenvestigingen of filialen eveneens van belang is. Klaagster verwijst naar het antwoord van de Minister aan de Tweede Kamerleden in zijn nota naar aanleiding van het nader verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 - 2000, 22 775, nr. 16),

3.3 Uit jurisprudentie (UN A05871) blijkt dat nevenactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder niet los kunnen worden gezien van zijn ambtelijke activiteiten. Incasso en juridisch advies zijn toegestane nevenwerkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder (art. 20 Gdw), maar daaruit volgt geenszins dat de gerechtsdeurwaarder voor  deze toegestane nevenactiviteit(-en)  zonder de weg van art. 16 lid 2 Gdw te volgen een nevenvestiging  zou mogen openen. Voor de uitleg dat de reikwijdte van  art. 16 lid 2 Gdw  zou zijn beperkt tot de ambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder en dat het de gerechtsdeurwaarder vrij zou staan ten behoeve van zijn buitenambtelijke activiteiten onbeperkt kantoren te openen, is geen  grond. Integendeel, de Gerechtsdeurwaarderswet regelt zowel de ambtelijke- als de buitenambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder en beiden vallen onder het stelsel van toezicht en tuchtrecht.

3.4 De kwestie is des te ernstiger nu de gerechtsdeurwaarder desgevraagd niet bereid blijkt om deze ongeoorloofde situatie te beëindigen en bovendien recent door de Kamer is berispt terzake een sterk verwante gedraging (zaaknummer 698.2011).

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft allereerst verzocht om de klacht gericht te achten tegen de collega die sinds 30 juni 2013 het voorzitterschap van de directie van zijn organisatie van hem heeft overgenomen. Volgens de gerechtsdeurwaarder heeft deze collega ook alle taken en verantwoordelijkheden uit het verleden van hem overgenomen.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft voorts om aanhouding van de behandeling verzocht. Aan dit verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat het van belang is om met het oog op de nadere onderbouwing van zijn verweer eerst kennis te krijgen van de notulen van de bestuursvergaderingen van klaagster waarin de kwestie van de nevenvestigingen aan de orde is geweest. Daaruit zal hem mogelijk duidelijk worden  waarom klaagster de klacht nu juist tegen hem heeft gericht. Klaagster heeft geweigerd om hem inzage in de notulen te geven. Hij is daarom een procedure begonnen op basis van de Wet openbaarheid bestuur. De gerechtsdeurwaarder verzoekt dat wordt gewacht met de behandeling van de klacht totdat de rechtbank op zijn beroepschrift heeft beslist.

4.3 Inhoudelijk heeft de gerechtsdeurwaarder tegen de klacht aangevoerd dat artikel 16 lid 2 Gdw niet van toepassing is op de situatie van zijn kantoor in [     ]. Voor dat kantoor zijn immers geen gerechtsdeurwaarders werkzaam en er worden dan ook geen ambtshandelingen verricht. Justitiabelen kunnen daar derhalve niet terecht met opdrachten tot  het verrichten van ambtshandelingen. Het kantoor in [     ] is niet toegankelijk voor het publiek en het fungeert slechts als backoffice voor de praktijkvoering. Die vestiging heeft geen baliefunctie. Het moet mogelijk blijven om wegens bedrijfseconomische redenen te kiezen voor de vestiging van een incassokantoor zonder dat daarvoor op de voet van  artikel 16 lid 2 Gdw om toestemming moet worden gevraagd. Anders zou  voor de vestiging van een dergelijk kantoor aan de eisen moet worden voldaan die gelden voor de vestiging van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Het stellen van die  eisen  aan dit incassokantoor zou niet zinvol zijn, ook al omdat er  geen enkele verwevenheid bestaat met het gerechtsdeurwaarderskantoor in de vestigingplaats van de gerechtsdeurwaarder. De situatie in de door klaagster vermelde jurisprudentie, waarbij onvoldoende distantie bestaat tussen een incassokantoor en het verbonden gerechtsdeurwaarderskantoor, doet zich hier niet voor. In dit geval kan het publiek in redelijkheid niet menen van doen te hebben met het gerechtsdeurwaarderskantoor van de gerechtsdeurwaarder.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 De Kamer ziet geen grond om de tegen  de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht “over te hevelen” naar de huidige directievoorzitter van zijn organisatie. De nevenvestiging in [     ] die in de klacht aan de orde is, is immers gerealiseerd gedurende de tijd dat de gerechtsdeurwaarder directievoorzitter was en de Kamer acht voldoende aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarder bij de opstelling nauw betrokken was. Hij heeft dan ook als de eerst verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder binnen zijn organisatie te gelden en dat wordt niet anders doordat hij inmiddels het voorzitterschap heeft neergelegd. Hij dient daarom nog steeds als beklaagde te worden aangemerkt.    

5.2 Zoals de Kamer na een schorsing reeds ter zitting heeft kenbaar gemaakt, ziet zij  voorts geen aanleiding om de behandeling van de klacht aan te houden. Klaagster heeft het recht om, om haar moverende redenen, een klacht in te dienen ter beoordeling van de Kamer. De bij klaagster aanwezige motieven tot indiening van die klacht staan niet ter beoordeling van de Kamer. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt waarom die motieven wel van belang zouden kunnen zijn bij de beoordeling van de klacht. De Kamer behoeft van die achtergrond dan ook geen kennis te nemen. Daarom bestaat er geen reden tot aanhouding.

5.3 Kern van de klacht is dat de gerechtsdeurwaarder naast het kantoor in zijn vestigingsplaats een nevenkantoor houdt in [     ] voor het openen waarvan geen toestemming aan de Minister is verzocht op de voet van artikel 16 Gdw. Die  bepaling luidt als volgt:

"1. De gerechtsdeurwaarder houdt een kantoor dat in zijn plaats van vestiging is gelegen. Hij is verplicht aldaar zijn register en repertorium te bewaren.

2. Op verzoek van een gerechtsdeurwaarder kan Onze Minister, gehoord de Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 6, hem toestaan om elders een nevenkantoor te vestigen."

5.4 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het streven naar  regulering van de vestiging van kantoren door gerechtsdeurwaarders (via de Minister: toevoeging Kamer) mede is gerelateerd aan de gedachte dat een vrijer en risicodragend ondernemerschap niet mag leiden tot een ontoereikende ambtsbediening. (Memorie van Toelichting TK, vergaderjaar 1998-1999, 22 775, nr. 14 p 24, vergaderjaar 1999-2000, 22 775, nr.16 p 2, 3 en 16). Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de regels ruimte dienen te laten voor eigen initiatief, ondernemerschap en marktwerking. Voor incasso- en juridische adviesactiviteiten gelden dan ook geen vestigingseisen of andere voorschriften (Memorie van Toelichting TK 1993-1994 22 775 nr. 5 p.16).

5.5 De Kamer deelt niet het standpunt van klaagster dat de ambtelijke- en de incassowerkzaamheden van een gerechtsdeurwaarder zozeer met elkaar samenhangen dat het onmogelijk is daartussen een onderscheid te maken. De Kamer onderschrijft dan ook de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat niet ieder door een gerechtsdeurwaarder gevestigd incassokantoor zonder meer moet worden aangemerkt als een nevenkantoor is in de zin van artikel 16 Gdw.

5.6 Bij de beoordeling van de vraag of zodanig incassokantoor een nevenkantoor is in de zin van artikel 16 lid 2 Gdw dient concreet te worden onderzocht of de gerechtsdeurwaarder zijn niet-ambtelijke nevenactiviteiten uitoefent in samenhang met zijn ambtelijke activiteiten (ECLI: NL: GHAMS: 2004: AO5871) althans of er sprake is van een dusdanige verwevenheid tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en het incassokantoor dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan over de vraag in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht (ECLI: NL: GHAMS: 2005: AU5268).

5.7. Ter zitting is gebleken dat er één landelijk telefoonnummer is voor de totale organisatie van de gerechtsdeurwaarder en dat op het briefpapier van het incassokantoor geen telefoonnummer staat vermeld, maar wel de naam van de behandelaar. Op het briefpapier van het incassokantoor staat voorts weliswaar ‘[     ] en Partners incasso’, terwijl op het briefpapier van het gerechtsdeurwaarderskantoor ‘[     ] en Partners gerechtsdeurwaarders’ staat, doch - zeker nu daarnaast steeds dezelfde lay-out en hetzelfde beeldmerk wordt gevoerd -  is dit verschil naar het oordeel van de Kamer te weinig onderscheidend om de hiervoor bedoelde verwarring bij het publiek te kunnen uitsluiten. De Kamer is van oordeel dat als gevolg hiervan het incassokantoor als onderdeel van de organisatie [     ] en Partners wordt gepresenteerd. Aldus is sprake van een dusdanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor en het incassokantoor van de gerechtsdeurwaarder bestaat dat daardoor verwarring kan ontstaan.  

5.8 Zoals de Kamer reeds eerder heeft overwogen ten aanzien van een tegen de gerechtsdeurwaarder, in een vergelijkbare zaak, ingediende en door de Kamer gegrond geachte klacht (zaaknummer 698.2011) heeft de gerechtsdeurwaarder de jegens het publiek in acht te nemen transparantie veronachtzaamd.

5.9 De Kamer acht de klacht gegrond. Mede gelet op de eerdere schending van de tuchtrechtelijke norm voor een vergelijkbare gedraging, acht de Kamer onderstaande maatregel de enig passende.

6. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft verder geen bespreking meer en kan buiten beschouwing blijven.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van berisping, zulks met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34 eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen worden gepleegd, oplegging van  een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.

Aldus gewezen door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. A. Sissing en mr. J.J.L. Boudewijn , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.