ECLI:NL:TGDKG:2014:44 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet650.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:44
Datum uitspraak: 11-03-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet650.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Tenuitvoerlegging dwangbevel. De kamer kan zich met de beslissing van de voorzitter verenigen en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 maart 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 16 juli 2013 met zaaknummer 255.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 650.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.  

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 12 maart 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Op 5 april 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 16 juli 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 22 juli 2013. Bij brief ingekomen op 5 augustus 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 maart 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Op 8 november 2012 heeft het CJIB een dwangbevel ten laste van klager uitgevaardigd. Op 14 november 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Nadien heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager loonbeslag gelegd. Nadat de uitkering van klager was beëindigd is het beslag opgeheven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder een discussie tussen klager en het CJIB niet wilde afwachten en dat hij de verkeerde beslagvrije voet toepast.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft overwogen dat klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder executiemaatregelen treft, terwijl klager nog met het CJIB en CVOM correspondeert over de juistheid van boetes. De gerechtsdeurwaarder heeft dit na raadpleging van het archief weersproken. Bij die stand van zaken kan niet worden vastgesteld wie gelijk heeft. Aan de vraag of het door klager gestelde handelen tuchtrechtelijk laakbaar is wordt dan niet toegekomen.

5.2 Daarnaast stelt klager dat de gerechtsdeurwaarder de verkeerde beslagvrije voet toepast. Indien die stelling al juist zou zijn - daarvan is overigens niet gebleken - betekent dat op zichzelf niet dat er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld. Indien klager het thans niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert kan hij zich wenden tot de gewone rechter, aldus de voorzitter.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd bij het vonnis een inkomstenverklaring te voegen. Normaal wordt ook aan klager verzocht opgave te doen. Dat is niet gedaan. Bij de gerechtsdeurwaarder is het bekend dat alle financiële zaken lopen bij de kredietbank. Door een gedeelte van de uitkering in beslag te nemen kwam het inkomen van klager onder de grens te liggen waarop beslag mocht worden gelegd. De door het CVOM opgelegde boetes worden door klager aangevochten. Klager heeft het CJIB en CVOM en de gerechtsdeurwaarder meerdere malen gevraagd om bewijs te leveren dat de boetes tijdig per post bij klager zijn bezorgd. Het gesprek met het kantoor van de deurwaarder was zeer onder het niveau. Er werd gesteld dat de overheid altijd gelijk heeft en dat er moet worden betaald. Klager is van mening dat de inning van boetes niet in handen van de gerechtsdeurwaarder kan worden gesteld zolang de procedure bij de kantonrechter nog loopt. Klager heeft de boetes niet of veel later ontvangen en hij heeft de kredietbank opdracht gegeven om zekerheid te stellen zolang deze boetes nog lopen bij de rechter. Gerechtsdeurwaarders hebben ook regels waar zij zich dienen te houden en klager had tegen het vorige dwangbevel bezwaar aangetekend, toen weer een dwangbevel werd betekend.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover door klager in verzet nieuwe klachten zijn aangevoerd (inkomstenverklaring, bejegening) kunnen deze niet in behandeling worden genomen. Nieuwe klachten kunnen niet voor het eerst in verzet worden ingediend.

7.2 Voor het overige kan het door klagers ingestelde verzet niet slagen. Dat klager de boetes van het CJIB en het CVOM niet heeft ontvangen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klager niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de klacht waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mr. A. Sissing en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.