ECLI:NL:TGDKG:2014:31 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet196.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:31
Datum uitspraak: 11-02-2014
Datum publicatie: 07-03-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet196.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 februari 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van

26 februari 2013 met nummer 1008.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 196.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 27 februari 2013 aan klager verzonden.

Op 12 maart 2013 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2013. Van de behandeling ter zitting is het aan deze beslissing gehechte  proces-verbaal opgemaakt.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht in die zin samengevat dat klager zich erover beklaagt dat:

‘a: de gerechtsdeurwaarder geen beslag op de onroerende zaak van zijn schuldenaar had mogen leggen, omdat een titel daartoe ontbrak;

b: de gerechtsdeurwaarder hem niet correct heeft geadviseerd.’

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

‘4.1 Klager stelt zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder geen beslag op de onroerende zaak van zijn schuldenaar had mogen leggen, omdat de titel daartoe ontbrak. Dit standpunt wordt gepasseerd, nu uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat er wel degelijk een titel aanwezig was, de onder 1 genoemde grosse.

4.2 Daarnaast kan uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde e-mail van 10 juni 2009 worden opgemaakt dat hij klager wel degelijk heeft gewezen op de mogelijkheid dat de schuldenaar een executiegeschil zou kunnen opstarten. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.’

6. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klager herhaalt dat de gerechtsdeurwaarder hem niet goed heeft geadviseerd, omdat de titel kennelijk niet te executeren was.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1       Weliswaar is de omschrijving in punt 3 van de in het proces-verbaal van de zitting van 15 februari 2007 van de rechtbank [     ] opgenomen vaststellingsovereenkomst niet geheel eenduidig, er kan echter niet gezegd worden dat op voorhand volstrekt duidelijk was dat niet was voldaan aan de daarin opgenomen vereisten: ‘voor zover de kosten redelijk zijn’ en ‘een factuur van een aannemer, welke binnen veertien dagen na toezending aan de wederpartij, aan klager diende te worden betaald’. Dit betekent dat het onder die omstandigheden niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat de gerechtsdeurwaarder de opdracht tot executie van de titel heeft aanvaard.

7.2       Inderdaad bestond er een risico dat de wederpartij de executie in kort geding zou betwisten (wat ook is gebeurd), doch klager is vooraf door de gerechtsdeurwaar-der op dit risico gewezen.  Dat de gerechtsdeurwaarder er, nadat niet werd betaald, voor heeft gekozen om beslag te leggen op het onroerend goed van de wederpartij, is niet onverdedigbaar, zeker nu het zeer waarschijnlijk is dat het leggen van een loonbeslag tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid.

7.3       Voorts valt het de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk gezien niet te verwijten dat hij, nadat hij bekend werd met het kort geding, er niet voor heeft gekozen om het beslag op te heffen. Klager had die keus immers zelf ook kunnen maken.

7.4       Gelet op vorenstaande is de Kamer van oordeel dat de door klager in verzet aangevoerde gronden geen nieuw licht werpen op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Voorts ziet de Kamer in deze gronden geen aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden , en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014 in tegenwoordigheid van  de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.