ECLI:NL:TGDKG:2014:264 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet471.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:264
Datum uitspraak: 28-10-2014
Datum publicatie: 27-02-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet471.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de  beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 oktober 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 3 juni 2014 met zaaknummer 232.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 471.2014 ingesteld door:

1. [     ], wonende te [     ],

2. [     ], wonende te [     ],

klagers,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 1 april 2014 hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op 16 april 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend, welk verweer is aangevuld bij brief van 24 april 2014.

Bij beslissing van 3 juni 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 6 juni 2014.

Bij brief van 18 juni 2014 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 4 juli 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op het verzetschrift.

Bij e-mailbericht van 9 september 2014 heeft de gemachtigde van klagers medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 september 2014 alwaar de gemachtigde van beklaagde is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 28 oktober 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Klagers staan onder beschermingsbewind bij [     ] Bewindvoerders B.V. De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van beide klagers bankbeslag gelegd. Ten laste van klager sub 1 op 30 september 2013 en ten laste van klager sub 2 op 26 november 2013. De bewindvoerder heeft met de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over de gelegde beslagen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat deze geen beslagvrije voet van toepassing wil verklaren op de door hem gelegde bankbeslagen. Als gevolg van de gelegde beslagen is hun inkomen gedaald onder de, voor de maand waarin de beslagen zijn gelegd, voor hen geldende beslagvrije voet. Klagers hebben verwezen naar jurisprudentie waaruit blijkt dat in sommige gevallen voor een bankbeslag toch een beslagvrije voet is toegepast.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt dat voor een bankbeslag geen beslagvrije voet geldt niet in strijd is met de tuchtrechtelijke norm. Niet gebleken is dat het beslag bewust is gelegd om de uitkering of toeslagen van klagers te treffen. In dat geval zou sprake kunnen zijn van misbruik van recht. Voor het overige betreft de klacht, zoals door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd, een executiegeschil dat ter beoordeling aan de gewone rechter kan worden voorgelegd. Klagers kunnen zich ook tot die rechter wenden indien zij alsnog een beslagvrije voet willen laten bepalen. Het is niet aan de tuchtrechter om een beslagvrije voet vast te stellen.

5.2 De voorzitter heeft daarnaast overwogen dat het standpunt van de gerechtsdeurwaarder, dat het tuchtrecht alleen ziet op het handelen in relatie tot de tuchtrechtelijke norm, niet juist is. Ook het handelen van gerechtsdeurwaarders in strijd met wettelijke bepalingen, kan door de tuchtrechter worden getoetst.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder het bankbeslag in beide gevallen bewust heeft gelegd met het doel om het inkomen en de toeslagen te treffen. De gerechtsdeurwaarder heeft op 30 september 2013 beslag gelegd op de bankrekeningen van klager sub 1. Bij klager sub 2 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op 26 november 2013. De gerechtsdeurwaarder heeft er in beide gevallen op verschillende momenten ervoor gekozen om tegen het einde van de maand beslag te leggen op de bankrekeningen. Het beslag is bewust aan het einde van de maand gelegd omdat dan meestal de toeslagen en het inkomen wordt gestort. De gerechtsdeurwaarder had er immers ook voor kunnen kiezen om op de 15e dag van een maand beslag te leggen. Er kan daarom sprake zijn van misbruik van recht. Het beslag op een bankrekening mag niet worden gebruikt met als doel om daarmee het gehele inkomen en de toeslagen te treffen. Klagers verwijzen naar de door hen in de inleidende klacht genoemde jurisprudentie waarbij de beslagvrije voet van toepassing is verklaard op gelden die op een bankrekening staan.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Anders dan door de gerechtsdeurwaarder is gesteld, wordt in verzet niet iets anders aangevoerd dan in de inleidende klacht. Met de gronden van het verzet wordt de inleidende klacht nader gemotiveerd.

7.2 Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klagers niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Gezien de systematiek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering valt het bankbeslag niet onder de limitatieve opsomming in de wet van vorderingen tot (periodieke) betaling waaraan een beslagvrije voet is verbonden. Het is aan de wetgever om dit anders te regelen. Dat de gerechtsdeurwaarder in beide gevallen het beslag bewust heeft gelegd met het doel om het inkomen en de toeslagen te treffen, is door klagers onvoldoende onderbouwd. Hetgeen door klagers in verzet is aangevoerd werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en          mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van             28 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.