ECLI:NL:TGDKG:2014:259 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW680.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:259
Datum uitspraak: 01-04-2014
Datum publicatie: 05-02-2015
Zaaknummer(s): GDW680.2013
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder opent onder een andere naam een incassokantoor in een andere plaats dan waar hij als gerechtsdeurwaarder is gevestigd. De vraag is of de gerechtsdeurwaarder zijn niet-ambtelijke nevenactiviteiten uitoefent in samenhang met zijn ambtelijke activiteiten (ECLI: NL: GHAMS: 2004: AO5871) en of er sprake is van een dusdanige verwevenheid tussen het kantoor van de  gerechtsdeurwaarder en het incassokantoor dat daardoor bij het bij het publiek verwarring kan ontstaan over de vraag in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht (ECLI: NL: GHAMS: 2005: AU5268). Een zodanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor en het incassokantoor te is niet gebleken. Klacht ongegrond verklaart. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

(Eind)beslissing van 1 april 2014 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 680.2013 ingesteld door:

KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE  VAN GERECHTSDEURWAARDERS,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

klager,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Het verdere verloop van de procedure

1.1 Bij tussenbeslissing van 21 januari 2014, waarnaar de Kamer verwijst voor het verloop van het geding tot die dag, is de uitspraak, gelet op het principiële karakter van de klacht en teneinde tegenstrijdige uitspraken te voorkomen, aangehouden totdat andere gelijkluidende klachten ter zitting van de Kamer zijn behandeld.

1.2 Voormelde klachten zijn ter zitting behandeld op dinsdag 18 februari 2014.

1.3 De einduitspraak is nader bepaald op 1 april 2014.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zonder toestemming van de Minister als bedoeld in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet een incassokantoor houdt in [     ]. In artikel 16 lid 1 is bepaald dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is kantoor te houden in zijn plaats van vestiging. In de tuchtrechtelijke jurisprudentie is hieraan de invulling gegeven dat dit ook een “echt” kantoor moet zijn in die zin dat daar de administratieve handelingen worden verricht ten behoeve van de gerechtsdeurwaarderpraktijk, met mogelijkheden voor opslag en bewaring van het register en het repertorium. Ook moet het kantoor dáár, in de bij de benoeming aangewezen plaats van vestiging van de deurwaarder, feitelijk en met moderne communicatiemiddelen bereikbaar zijn, met mogelijkheden voor bezoek en ontvangst en met een mogelijkheid om stukken te kunnen afgeven, bezorgen of betekenen (UN: YB0520, door het Gerechtshof in hoger beroep bekrachtigd in UN: BN1178 en door de Kamer nog herhaald in UN: YB0629).

2.2 De gerechtsdeurwaarder mag buiten het kantoor in zijn vestigingsplaats geen nevenkantoor houden, anders dan met toestemming van de Minister, die alvorens deze toestemming te geven eerst advies zal inwinnen bij de Commissie van Deskundigen (art. 16 lid 2 GDW). Van een dergelijke Ministeriële toestemming aan de heer [     ] is geen sprake. De Minister heeft als beleid ook bekend gemaakt deze toestemming alleen te geven in geval er sprake is van een tekortschietende ambtsbediening in de beoogde plaats van nevenvestiging. Klager meent dat hetgeen de Minister in de parlementaire behandeling heeft opgemerkt over nevenvestigingen of filialen eveneens van belang is. Klager verwijst naar het antwoord van de Minister aan de Tweede Kamerleden in zijn nota naar aanleiding van het nader verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 - 2000, 22 775, nr. 16),

2.3 Uit jurisprudentie (UN A05871) blijkt dat nevenactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder niet los kunnen worden gezien van zijn ambtelijke activiteiten. Incasso en juridisch advies zijn toegestane nevenwerkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder (art. 20 GDW), maar daaruit volgt geenszins dat de gerechtsdeurwaarder ten behoeve van deze toegestane nevenactiviteit(-en) ineens wel zonder de weg van art. 16 lid 2 GDW te volgen een nevenvestiging in een andere plaats zou mogen openen. Voor de uitleg dat art. 16 lid 2 GDW enkel zou zijn beperkt tot de ambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder en dat het de gerechtsdeurwaarder vrij zou staan ten behoeve van zijn buitenambtelijke activiteiten onbeperkt kantoren te openen is geen enkele grond. Integendeel, de gerechtsdeurwaarderswet regelt zowel de ambtelijke- als de buitenambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarder en beiden vallen onder het stelsel van toezicht en tuchtrecht.

2.4 Ter onderbouwing van haar standpunt dat hier sprake is van een nevenkantoor waarin niet-ambtelijke nevenactiviteiten worden uitgevoerd in samenhang met zijn ambtelijke activiteiten, verwijst klaagster naar de door haar bij brief van 15 november 2013 overgelegde producties. Uit die producties blijkt dat de door de gerechtsdeurwaarder gestelde volledige scheiding van zijn bedrijven niet waterdicht is. Zo was eerder op de website van het incassokantoor het portret van de gerechtsdeurwaarder te zien en ook een interview waarin aan zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder werd gerefereerd. Ook wordt verwezen naar een vacature op de website van het incassokantoor waar wordt gezocht naar een incassomedewerker. Volgens de aankondiging bestaan diens werkzaamheden onder meer ook uit “het opstellen van dagvaardingen en andere exploten om bijvoorbeeld beslag te leggen”

2.5 Ook de constructie van het incassokantoor roept vragen op. Zo valt op de website te lezen dat het incassokantoor ten aanzien van de zogenaamde “no cure no pay contracten” een overeenkomst is aangegaan met de Nederlandse Incasso Coöperatie (NIC). Op de website van de NIC valt op dat zij exact dezelfde Postbus als het incassokantoor gebruikt en dat de telefoon- en faxnummers van het incassokantoor en die van de NIC doorkiesnummers zijn in één en dezelfde range. Op de website van de NIC staat ook een Quote van de gerechtsdeurwaarder vermeld.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De Kamer zal eerst de omvang van de klacht bepalen. De gerechtsdeurwaarder heeft immers bezwaar gemaakt tegen de door klaagster bij brief van 15 november 2013 overgelegde producties. Naar het oordeel van de Kamer betreft het hier geen uitbreiding van de klacht maar gaat het om producties waarmee klaagster haar klacht, dat er sprake is van een nevenvestiging waarvoor toestemming van de Minister vereist is, wenst te onderbouwen. Reeds om die reden zal de Kamer het bezwaar van de gerechtsdeurwaarder verwerpen. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder ter zitting op die producties verweer kunnen voeren.

4.2 Kern van de klacht is dat de gerechtsdeurwaarder naast het kantoor in zijn vestigingsplaats een nevenkantoor houdt in [     ] voor het openen waarvan geen toestemming aan de Minister is verzocht ex artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Artikel 16 GDW luidt als volgt:

"1. De gerechtsdeurwaarder houdt een kantoor dat in zijn plaats van vestiging is gelegen. Hij is verplicht aldaar zijn register en repertorium te bewaren.

2. Op verzoek van een gerechtsdeurwaarder kan Onze Minister, gehoord de Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 6, hem toestaan om elders een nevenkantoor te vestigen."

4.3 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een zekere regulering van de vestiging (via de Minister: toevoeging Kamer) is gekoppeld aan het gegeven dat een vrijer en risicodragend ondernemerschap niet mag leiden tot een ontoereikende ambtsbediening. (Memorie van Toelichting TK, vergaderjaar 1998-1999, 22 775, nr. 14 p 24, vergaderjaar 1999-2000, 22 775, nr.16 p 2, 3 en 16). Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de regels ruimte dienen te laten voor eigen initiatief, ondernemerschap en marktwerking. Voor incasso- en juridische adviesactiviteiten gelden dan ook geen vestigingseisen of andere voorschriften (Memorie van Toelichting TK 1993-1994 22 775 nr. 5 p.16).

4.4 In het onderhavige geval is er sprake van een rechtspersoon die zelfstandig de incassopraktijk uitoefent. Bij de beoordeling of er dan sprake is van een nevenkantoor in de zin van artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet dient te worden onderzocht of de gerechtsdeurwaarder zijn niet-ambtelijke nevenactiviteiten uitoefent in samenhang met zijn ambtelijke activiteiten (ECLI: NL: GHAMS: 2004: AO5871) en of er sprake is van een dusdanige verwevenheid tussen het kantoor van de  gerechtsdeurwaarder en het incassokantoor dat daardoor bij het bij het publiek verwarring kan ontstaan over de vraag in welke hoedanigheid de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden verricht (ECLI: NL: GHAMS: 2005: AU5268).

4.5 Een zodanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor te [     ] en het incassokantoor te [     ] is niet gebleken. Die samenhang of verwevenheid kan niet worden aangenomen op grond van enkel het feit dat de gerechtsdeurwaarder indirect, via zijn holding, aandelen houdt in zowel het gerechtsdeurwaarderskantoor als het incassokantoor. De wet en de Verordening Onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder verbieden dit niet en verwarring is bij het publiek niet te duchten. De quote van de gerechtsdeurwaarder op de website van de Nederlandse Incasso Coöperatie betreft een artikel van NIC met daarin opgenomen een quote van de gerechtsdeurwaarder met zijn zienswijze over de potentie van deurwaarderskantoren op het gebied van incassozaken. Een verwevenheid van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder te [     ] en het incassokantoor te [     ] valt daaruit niet af te leiden.

Het is evenmin gesteld en ook niet anderszins gebleken dat de medewerkers van het incassokantoor (formeel of materieel) mede medewerkers in dienst van het gerechtsdeurwaarderskantoor zijn. Daartoe is door klager onvoldoende aangevoerd. Evenmin is gesteld of gebleken dat het gerechtsdeurwaarderskantoor te [     ] en het incassokantoor te [     ] op elkaar lijkende namen, logo’s, briefpapier, rekeningnummers en websites hebben. Het is dan ook niet aannemelijk dat het publiek geen onderscheid tussen beide kantoren zal kunnen maken. De door klaagster ter onderbouwing van de klacht overgelegde producties, ook in onderlinge samenhang en verband bekeken, zijn onvoldoende om te komen tot het oordeel dat incassokantoor een nevenkantoor van het gerechtsdeurwaarderskantoor te [     ] betreft, voor het openen waarvan toestemming aan de Minister dient te worden verzocht. De klacht stuit hierop af.

5. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft verder geen bespreking meer en kan buiten beschouwing blijven.

6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, en mrs. M. Nijenhuis en J.J.L. Boudewijn , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.