ECLI:NL:TGDKG:2014:258 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet147.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:258
Datum uitspraak: 07-11-2014
Datum publicatie: 22-01-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet147.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De beschikking van de voorzitter kan naar het oordeel van de Kamer niet in stand blijven met betrekking tot twee klachtonderdelen. Die klachtonderdelen betreffen immers nieuwe feiten die nog niet eerder aan het oordeel van de voorzitter waren onderworpen. Ten aanzien van deze klachtonderdelen heeft de voorzitter dus ten onrechte beslist dat klacht niet-ontvankelijk is.  Het verzet is in zoverre gegrond. De Kamer acht deze onderdelen van de klacht echter alsnog ongegrond, omdat deze klachten een executiegeschil betreffen dat in beginsel niet aan de Kamer dient te worden voorgelegd maar aan de executierechter. Voor het overige wordt het verzet ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 7 november 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 11 februari 2014 met nummer 672.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 147.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Voormelde beslissing is bij brief van 14 februari 2014 aan klaagster toegestuurd. Klaagster heeft hiertegen bij brief, ingekomen op 27 februari 2014, verzet ingesteld.

Het verzet zou aanvankelijk worden behandeld ter zitting van 15 juli 2014. Op verzoek van klaagster is echter een nieuwe datum bepaald, maar de gerechtsdeurwaarder had daarvan geen bericht gekregen. Hij is toen wel verschenen. Klaagster heeft bij brief met producties, ingekomen op 20 augustus 2014, nog nader gereageerd. Bij brief van 25 september 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder laten weten dat de inhoud van die brief niets toevoegt aan de eerdere klacht. Tevens heeft hij laten weten dat hij niet ter zitting zou verschijnen. Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 september 2014. Klaagster is verschenen. Zij heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 november 2014.

2. De feiten

a) Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot is op 10 maart 2010 een vonnis gewezen op grond waarvan klaagster tot betaling is gehouden. De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie daarvan. Hij heeft onder andere ten laste van klaagster een aantal beslagen gelegd en de ontruiming uitgevoerd van de indertijd door klaagster bewoonde gemeenschappelijke woning.

b) Klaagster heeft eerder klachten ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij beslissing van de voorzitter in de zaak met nummer 585.2010 is de klacht ongegrond verklaard.

c) Bij beslissing van de voorzitter in de zaak met nummer 524.2011 is de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

d) Op 12 juni 2012 is een door klaagster ingediend verzet tegen laatstgenoemde beslissing van de voorzitter door de Kamer ongegrond verklaard.

3. De oorspronkelijke klacht

3.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij het vonnis ten onrechte executeert en voorts heeft zij hem nog een aantal verwijten gemaakt. Voor de samenvatting van deze laatste verwijten wordt uitgegaan van de pleitnota van klaagster, omdat zij daarmee kennelijk heeft bedoeld een samenvatting van haar klacht te geven. Daarbij wordt de door klaagster in de pleitnota gehanteerde nummering vermeld.

3.2 (klachtonderdeel a) De gerechtsdeurwaarder heeft de woning van klaagster op 8 september 2010 één dag te vroeg ontruimd en de inboedel, die aan klaagster toebehoorde, verdeeld. Als gevolg hiervan heeft klaagster schade geleden.

3.3 (klachtonderdeel b) De gerechtsdeurwaarder heeft voor een bedrag van

€ 3.095,00 in 2010 en 2011 onterecht beslag gelegd onder de werkgever van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft de op dit beslag betrekking hebbende stukken nooit willen afgeven.

3.4 (klachtonderdeel c) Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze voor een bedrag van € 12.000,00 bankbeslag heeft gelegd, nadat klaagster in februari 2012 haar ex-partner had gedagvaard.

3.5 (klachtonderdeel d) De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens na oktober 2012 opnieuw beslag gelegd voor een bedrag van € 14.000,00, terwijl juist in de maand oktober 2012 uitspraak was gedaan dat haar ex-partner niet mocht executeren.

3.6 (klachtonderdeel e) In oktober 2012 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht om het dossier met betrekking tot de periode vanaf 2010 tot en met 2012 af te geven. De gerechtsdeurwaarder heeft dit geweigerd.

3.7 (klachtonderdeel f) In mei 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder haar privacy geschonden, doordat hij van twee contracten haar naam- en adresgegevens op het internet heeft geplaatst.

3.8 (klachtonderdeel g)  Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder bovendien verzocht om één van de vorengenoemde contracten aan haar te overhandigen. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder geweigerd.

3.9 Klaagster concludeert in haar pleitnota dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld en een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef heeft.

4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Hij heeft aangevoerd dat klaagster opnieuw over hetzelfde heeft geklaagd als in eerdere klachten aan de orde is gekomen en dat de klacht daarom niet-ontvankelijk is.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter was van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder terecht heeft gesteld dat aan de thans geformuleerde klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt, als aan de klachten die in de eerdere procedures (zoals in deze beslissing vermeld onder de feiten) aan de orde zijn gesteld.

Klaagster kan deze klacht daarom niet opnieuw aan de Kamer voorleggen. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, aldus de voorzitter.

Ten overvloede heeft de voorzitter overwogen dat klaagster de in de klacht gemaakte verwijten tegen de gerechtsdeurwaarder op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

6. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter, omdat zij wel degelijk nieuwe klachtonderdelen in haar klacht naar voren heeft gebracht en de klacht dus ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.    

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn brief van 25 september 2014 (impliciet) verwezen naar het eerdere verweer tegen de klacht.    

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 De Kamer gaat ervan uit dat klaagster met haar pleitnota heeft bedoeld een samenvatting te geven van haar klacht.

9.2 De Kamer is van oordeel dat de klachtonderdelen a en b  betrekking hebben op eerdere klachten waarover reeds is beslist, zodat klaagster  op die punten terecht in haar klacht niet-ontvankelijk is verklaard.

9.3 De Kamer is voorts van oordeel dat, anders dan de voorzitter heeft overwogen, de klachtonderdelen c en d  wel nieuwe feiten betreffen. In deze onderdelen verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat deze voor een bedrag van € 12.000,00 bankbeslag heeft gelegd, nadat klaagster in februari 2012 haar ex-partner had gedagvaard. En voorts is de klacht dat de gerechtsdeurwaarder  vervolgens na oktober 2012 opnieuw beslag gelegd heeft voor  een bedrag van € 14.000,00, terwijl juist in de maand oktober 2012 uitspraak was gedaan dat haar ex-partner niet mocht executeren. Nu deze kwesties in de eerdere klachtzaak niet aan de orde waren gesteld, had de voorzitter naar het oordeel van de Kamer daaromtrent  moeten beslissen.

9.4 Dienaangaande oordeelt de Kamer echter dat het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder  de voormelde executiemaatregelen heeft genomen geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan opleveren.  Niet helder is wat klaagster de gerechtsdeurwaarder nu precies verwijt. 

9.5 Met betrekking tot klachtonderdeel e  overweegt de Kamer dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder stukken uit het dossier en/of gelden heeft achtergehouden.

9.6 Klachtonderdelen f en g zijn niet te herleiden tot klachtonderdelen in de oorspronkelijke klacht. Nieuwe klachtonderdelen mogen niet voor het eerst in verzet aan de orde worden gesteld.

9.7 De voorzitter heeft in zijn beslissing voorts, ten overvloede, overwogen dat klaagster haar verwijten op geen enkele wijze had onderbouwd. Dat oordeel is op zich juist.  

9.8 De beschikking van de voorzitter kan naar het oordeel van de Kamer niet in stand blijven met betrekking tot de klachtonderdelen c en d. Die klachtonderdelen betreffen immers nieuwe feiten die nog niet eerder aan het oordeel van de voorzitter waren onderworpen. Ten aanzien van deze klachtonderdelen heeft de voorzitter dus ten onrechte beslist dat klacht niet-ontvankelijk is.  Het verzet is in zoverre gegrond.

9.9 De Kamer acht deze onderdelen van de klacht echter alsnog ongegrond, omdat deze klachten een executiegeschil betreffen dat in beginsel niet aan de Kamer dient te worden voorgelegd maar aan de executierechter.

9.10 Ten aanzien van de overige klachtonderdelen kan het verzet niet slagen. Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op goede gronden geoordeeld dat aan die klachtonderdelen hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan eerdere klachten van klaagster.   

10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart het verzet gegrond voor wat betreft de klachtonderdelen c en d;

-           vernietigt de beslissing van de voorzitter op die onderdelen

-           verklaart die klachtonderdelen alsnog ongegrond;

-           verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, mr. A. Sissing en

M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voor het deel van de beslissing waarbij het verzet gegrond is verklaard, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Tegen dat deel van de beslissing waarbij het verzet ongegrond is verklaard staat op grond van artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.