ECLI:NL:TGDKG:2014:237 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet678.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:237
Datum uitspraak: 16-12-2014
Datum publicatie: 22-01-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet678.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met verbetering van de gronden eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 december 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 26 augustus 2014 met zaaknummer 299.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 678.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 25 april 2014 en 26 mei 2014, heeft klager

een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen op 2 juni 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de

klacht gereageerd.

Bij beslissing van 26 augustus 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk

ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter

toegezonden bij brief van 3 september 2014.

Bij brief, ingekomen op 12 september 2014, heeft klager verzet op nader bekend te maken gronden ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij e-mail van 15 september 2014 heeft de secretaris van de Kamer aan klager medegedeeld dat de nader bekend te maken gronden uiterlijk 1 oktober 2014 door de Kamer moeten zijn ontvangen.

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 30 september 2014, heeft klager zijn gronden van verzet aan de Kamer bekend gemaakt.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 november 2014 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 16 december 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen de hem door de secretaris van de Kamer nader geboden termijn, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 1 september 2011 is een vonnis ten laste van klager gewezen.

-           Bij brief van 17 oktober 2011 heeft het UWV klager medegedeeld dat een collega-gerechtsdeurwaarder, met betrekking tot een andere vordering dan de onderhavige, ten laste van hem loonbeslag heeft gelegd.

-           Op 18 oktober 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Op 2 december 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager loonbeslag gelegd, welk beslag de gerechtsdeurwaarder op 12 december 2011 aan klager heeft overbetekend.

-           Bij brief van 8 december 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder de verklaring derdenbeslag aan klager doen toekomen.

-           Bij brief van 10 februari 2014 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat hij nog geen gelden van de verdelende gerechtsdeur-waarder (niet zijnde de gerechtsdeurwaarder) heeft ontvangen.

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klager beklaagt zich er, naar de voorzitter begrijpt, over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder het vonnis niet aan hem heeft betekend;

b: de gerechtsdeurwaarder het ten laste van hem gelegde loonbeslag niet heeft over-betekend;

c: de gerechtsdeurwaarder geen informatie over het loonbeslag heeft verstrekt;

d: de gerechtsdeurwaarder de verkeerde beslagvrije voet toepast;

e: de gerechtsdeurwaarder teveel gelden heeft geïncasseerd.

4.2 Klager heeft zich er voorts over beklaagd dat:

f: de gerechtsdeurwaarder gegevens achterhoudt die volgens artikelen 440 en 475 Rv aan hem verstrekt dienen te worden;

g: hij ernstig wordt gehinderd in het uitvoeren van zijn wettelijke plicht een deugdelijke administratie te voeren doordat de gerechtsdeurwaarder gegevens opzettelijk achterhoudt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel a en b overwogen dat een exploot op ambtseed ook in een tuchtzaak grote bewijskracht heeft. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de inhoud daarvan. Uit de overgelegde exploten kan derhalve worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder op 18 oktober 2011 en           12 december 2011 het vonnis respectievelijk het gelegde loonbeslag aan klager heeft (over)betekend. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

5.2 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel c overwogen dat uit de overgelegde producties en hetgeen onder 5.1 van deze beschikking is overwogen kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder klager wel degelijk informatie met betrekking tot het gelegde loonbeslag heeft verschaft. Indien klager meer informatie had willen ontvangen dan lag het op zijn weg om dat aan de gerechtsdeurwaarder te vragen.

5.3 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel d overwogen dat de gerechtsdeurwaarder niet de eerste beslaglegger was en om die reden kan het beweerdelijk verkeerd toepassen van de beslagvrije voet haar niet worden aangerekend.

5.4 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel e overwogen dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een aan de gerechts-deurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging daarvan dient voorgelegd te worden aan de executierechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.5 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager - samengevat - aangevoerd dat hij zich niet heeft beklaagd over het niet betekenen van het vonnis en dat de voorzitter dit derhalve ten onrechte als klachtonderdeel a heeft aangemerkt. Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft klager aangevoerd dat het loonbeslag weliswaar aan hem is overbetekend, doch niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen. Daarnaast stelt klager met betrekking tot de klachtonderdelen c, d en e dat de gerechtsdeurwaarder geen informatie over het loonbeslag aan hem heeft verstrekt, dat de verkeerde beslagvrije voet wordt toegepast en dat er meer gelden zijn geïncasseerd dan waar de executoriale titel in voorziet. Klager stelt zich tevens op het standpunt dat de voorzitter een tweetal klachtonderdelen onbesproken heeft gelaten te weten klachtonderdeel f en g. Deze klachtonderdelen hebben betrekking op het opzettelijk achterhouden van gegevens die de gerechtsdeurwaarder volgens de wettelijke bepalingen aan klager had moeten verstrekken waardoor het voor klager onmogelijk wordt om een deugdelijke administratie te voeren.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen, met inachtneming van hetgeen hierna onder 7.2 wordt overwogen, naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet met aanvulling van de gronden ongegrond verklaren.

7.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat de voorzitter dit kennelijk ten onrechte als onderdeel van de klacht heeft opgevat.

7.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat op grond van de wet een proces-verbaal van het leggen van beslag binnen acht dagen aan de geëxecuteerde dient te worden overbetekend. In het onderhavige geval heeft de over-betekening na tien dagen plaatsgevonden. Van een termijnoverschrijding is echter geen sprake nu de in de wet gestelde termijn op een zaterdag eindigde en op grond van artikel 1 Algemene termijnenwet verlengd wordt tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

7.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c en d overweegt de Kamer dat het oordeel van de voorzitter op dit punt geen nadere motivering behoeft.

7.5 Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt de Kamer dat klager zich op het standpunt stelt dat de gerechtsdeurwaarder meer gelden heeft geïncasseerd dan waar de executoriale titel in voorziet. Het betreft hier de zogeheten executiekosten. De reden waarom deze kosten niet in het dictum van het vonnis worden genoemd is erin gelegen dat deze kosten ten tijde van het wijzen van het vonnis nog niet begroot kunnen worden daar onduidelijk is of klager al dan niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen. Indien klager niet vrijwillig aan het vonnis voldoet zal het vonnis door middel van de in het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen maatregelen geëxecuteerd kunnen worden. Deze maatregelen brengen kosten met zich die de wetgever in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarder (Btag) heeft begroot en die ten laste van de geëxecuteerde, in casu klager, in rekening mogen worden gebracht daar deze kosten in het verlengde van de executoriale titel liggen. Het standpunt van klager dat de gerechtsdeurwaarder meer gelden heeft geïncasseerd dan waar de executoriale titel in voorziet is dan ook onjuist.

7.6 Klager heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat de voorzitter ten onrechte niet op de klachtonderdelen f en g heeft beslist en de Kamer zal zulks alsnog doen. Klager stelt zich op het standpunt dat hij geen deugdelijke administratie kan voeren doordat de gerechtsdeurwaarder opzettelijk gegevens heeft achtergehouden die volgens de wettelijke bepalingen aan hem hadden moeten worden verstrekt, te weten het totale bedrag van de vordering alsmede de executoriale titel die ziet op de vordering. Klager heeft in zijn verzetschrift uiteengezet dat hij zelf een kopie van het vonnis aan zijn klaagschrift heeft gehecht en dat hij nooit heeft beweerd dat hij het vonnis niet zou hebben ontvangen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gerechts-deurwaarder de executoriale titel, die ziet op de vordering, wel degelijk aan klager heeft doen toekomen. Voor wat betreft het totaal verschuldigde (klachtonderdeel g) merkt de Kamer op dat het op de weg van klager ligt om bij de gerechtsdeurwaarder navraag te doen met betrekking tot het totaal verschuldigde. Dat klager geen deugdelijke administratie kan voeren kan hij derhalve de gerechtsdeurwaarder niet verwijten.

7.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.