ECLI:NL:TGDKG:2014:222 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet293.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:222
Datum uitspraak: 25-11-2014
Datum publicatie: 30-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet293.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Tenuitvoerlegging dwangbevel CJIB. Verzet tegen een beslissing van de voorzitter. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 november 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 20 mei 2014 met nummer 1002.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 392.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

in persoon verschenen,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 20 mei 2014 aan klager verzonden.

Op 27 mei 2014 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2014. Van de behandeling ter zitting is het aan deze beslissing gehechte proces-verbaal opgemaakt.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht in die zin samengevat dat klager zich erover beklaagt dat de gerechtsdeurwaarder, ondanks de door klager aangewende rechtsmiddelen tegen het dwangbevel, de executie heeft doorgezet en daardoor onnodig  kosten heeft gemaakt.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

‘4.2 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder door het CJIB eerst op 28 november 2013 is geïnformeerd dat klager rechtsmiddelen had aangewend tegen het dwangbevel. Gesteld noch gebleken is dat klager dit daarvoor aan de gerechtsdeurwaarder had gemeld. Nu de gerechtsdeurwaarder enkel in de periode daarvoor kosten heeft gemaakt, kan niet gezegd worden dat hij tegen beter weten in kosten heeft gemaakt, zoals klager lijkt te stellen. Op dit punt kan dan ook geen klachtwaardig handelen worden vastgesteld.

4.3 Dat de procesgang rond de door klager ingestelde rechtsmiddelen - zoals klager stelt - niet onberispelijk zou zijn verlopen moge zo zijn, doch dit kan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegen geworpen.’

6. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klager de Kamer verzoekt zijn klacht opnieuw te beoordelen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1       De kamer is van oordeel dat ook op grond van wat klager in verzet heeft aangevoerd niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarder - ook indien klager hem wel zou hebben geïnformeerd over het door hem ingestelde bezwaar zoals hij stelt -  onnodig kosten heeft gemaakt. Klager erkent immers dat hij daarna stil is blijven zitten en pas weer contact heeft opgenomen met de gerechtsdeurwaarder nadat deze de executie had voortgezet.

7.2       Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Voorts bieden deze gronden geen aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen.  Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr E.C. Smits, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.