ECLI:NL:TGDKG:2014:217 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW960.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:217
Datum uitspraak: 25-11-2014
Datum publicatie: 30-12-2014
Zaaknummer(s): GDW960.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Scheiding van tafel en bed. Beslag gelegd ten laste van klaagster voor een vordering op haar ex-echtgenoot. Klaagster is op 16 juni 1987 gehuwd, waarbij huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt die zijn gedeponeerd in het huwelijksgoederenregister. Dit huwelijk is op enig moment ontbonden waarna partijen zijn hertrouwd, waardoor de huwelijkse voorwaarden herleefden. Sedert 2003 leven partijen gescheiden van tafel en bed. Voorafgaand aan de beslaglegging is door de gerechtsdeurwaarder het huwelijksgoederenregister geraadpleegd op basis van gegevens uit de GBA waarin stond vermeld dat klaagster en haar partner op 16 juni 2003 waren gehuwd. De ingelezen GBA gaf niet aan dat het een hertrouwen betrof. Vervolgens is het huwelijksgoederenregister geraadpleegd uitgaande van de datum 16 juni 2003, daaruit kwamen de in 1987 gedeponeerde huwelijkse voorwaarden niet naar voren. De Kamer is van oordeel dat onder deze omstandigheden het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat de gerechtsdeurwaarder is afgegaan op de vermelding in de GBA van de vermelde huwelijksdatum en dat hij op basis van die datum het  huwelijksgoederenregister heeft geraadpleegd. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 november 2014 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 960.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen 26 november 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Op 19 december 2013 is het verweerschrift met bijlagen van de gerechtsdeurwaarder ontvangen. Dit is aan klaagster toegezonden bij brief van 26 juni 2014.

De zaak is behandeld ter zitting van 12 augustus 2014. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1. De feiten

-           Klaagster is op 16 juni 1987 gehuwd, waarbij huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt die zijn gedeponeerd in het huwelijksgoederenregister. Dit huwelijk is op enig moment ontbonden waarna partijen zijn hertrouwd, waardoor de huwelijkse voorwaarden herleefden. Sedert 2003 leven partijen gescheiden van tafel en bed.

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 15 maart 2013 gewezen vonnis ten laste van de (ex)echtgenoot van klaagster. Dit vonnis is op 2 april 2013 betekend, met bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 3 juni 2013 is ten laste van klaagster beslag gelegd onder haar werkgever de Nationale politie te [     ]. In het exploot staat vermeld dat partijen in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn en dat zij beiden verblijven op het daarin genoemde adres (van klaagster).

-           Op 10 juni 2013 is het beslag overbetekend aan klaagster en haar echtgenoot. Bij de laatste op een ander adres dan dat van klaagster in [     ]. Ook dit exploot

vermeldt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder direct op de onjuistheden in de exploten gewezen.

-                     Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bij brief van 11 juni 2013 meegedeeld dat het beslag per ommegaande is opgeheven en bij  brief van gelijke datum aan de werkgever gemeld dat het beslag als opgeheven dient te worden beschouwd. Daarbij is uitdrukkelijk aangegeven dat de beslaglegging onterecht was. De brief vermeldt: (…) is het vonnis gewezen op de partner van mevrouw [     ]. Mevrouw [     ] is echter feitelijk al geruime tijd gescheiden van tafel en bed en daarnaast en daarnaast op huwelijkse voorwaarden getrouwd.(…)

2. De klacht

2.1 Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder in de exploten ten onrechte heeft vermeld dat er sprake is van gemeenschap van goederen en dat partijen op hetzelfde adres wonen. Zij wonen echter apart omdat zij al sinds 2003 van tafel en bed gescheiden zijn. Voorts stelt zij dat het exploot van overbetekening ten onrechte is verzonden naar het adres van haar (ex)partner. Volgens klaagster is door onzorgvuldigheid bij het raadplegen van het huwelijksgoederenregister en het GBA ernstig nalatig gehandeld. Dit had verstrekkende gevolgen kunnen hebben daar zij werkzaam is bij een organisatie die loonbeslag als plichtsverzuim aanmerkt. Alleen door het handelen van klaagster zelf is erger voorkomen.

2.3 Voorts stelt klaagster dat een medewerker van de gerechtsdeurwaarder in eerste instantie de fouten ontkende en weigerde actie te ondernemen. Pas toen klaagster zich op kantoor meldde, waar het haar slechts na veel moeite lukte om de gerechtsdeurwaarder te spreken te krijgen, werden de fouten toegegeven en werd de brief van 11 juni 2013 aangekondigd. In die brief zijn in tegenstelling tot een gedane toezegging geen excuses aangeboden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder erkent dat ten onrechte ten laste van klaagster beslag is gelegd. Voorafgaand aan de beslaglegging is het huwelijksgoederenregister geraadpleegd op basis van gegevens uit de GBA. Daar kwam uit naar voren dat klaagster en haar partner  op 16 juni 2003 zijn gehuwd. De ingelezen GBA gaf niet aan dat het een hertrouwen betrof. Vervolgens is het huwelijksgoederenregister geraadpleegd uitgaande van de datum 16 juni 2003, daaruit kwamen de in 1987 gedeponeerde huwelijkse voorwaarden niet naar voren. Zodra de gerechtsdeurwaarder bekend werd met de verkeerde informatie heeft hij direct de beslagen opgeheven en de werkgever expliciet geïnformeerd over de gemaakte fouten. Tijdens het gesprek met klaagster zijn excuses aangeboden. Het was de gerechtsdeurwaarder niet duidelijk dat klaagster deze excuses ook nog schriftelijk wenste. Voorts zijn maatregelen genomen ter voorkoming van dergelijke fouten in de toekomst.

4. Beoordeling van de klacht

4.1       Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. In deze procedure staat ter beoordeling of de gerechtsdeurwaarder in overeenstemming met voormelde norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, of een maatregel dient te worden opgelegd.

4.2       De gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld dat hij verantwoordelijk is voor de handelingen en gedragingen waartegen de klachtonderdelen zich richten. Omdat de door klaagster eveneens genoemde gerechtsdeurwaarder [     ] slechts het proces-verbaal van beslag heeft overbetekend en in dat proces-verbaal beide adressen vermeld zijn, terwijl hem niet verweten kan worden dat hij ervan uit is gegaan dat de vermelding omtrent het huwelijksgoederenregime juist was, wordt enkel de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde.

4.3       Vooropgesteld wordt dat een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een fout maakt, zich daarmee in het algemeen niet zonder meer schuldig maakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Gelet op het navolgende is hiervan echter niet gebleken.

4.4              Het is betreurenswaardig dat de GBA niet zodanig is ingericht dat daaruit in een situatie als hier, waar sprake is van hertrouwen en herleven van het huwelijksgoederenregime, niet direct duidelijk wordt dat er sprake is geweest van een eerder huwelijk. Dat de gerechtsdeurwaarder is afgegaan op de vermelding in de GBA van de vermelde huwelijksdatum en dat hij op basis van die datum het  huwelijksgoederenregister heeft geraadpleegd om te onderzoeken welk huwelijksgoederenregime van toepassing was, is niet klachtwaardig. De Kamer onderkent dat de daaruit voortvloeiende aanname dat klaagster in gemeenschap van goederen getrouwd was, vervelende gevolgen voor haar had kunnen hebben, maar enig verwijt valt de gerechtsdeurwaarder daarvan niet te maken.

4.5       Het enkele feit dat op het proces-verbaal van overbetekening dat aan klaagster is gelaten, haar adres met de hand is ingevuld, is evenmin klachtwaardig, in aanmerking genomen dat dit (zoals ter zitting toegelicht) een gevolg is van het geautomatiseerde systeem waarin in de aanhef een keuze wordt gemaakt indien er zoals hier twee adressen vermeld worden. De gerechtsdeurwaarder die het exploot betekende zag dat het adres niet correspondeerde met het adres waar hij het exploot betekende en heeft dat handmatig aangepast. Zodanige handelwijze is naar het oordeel van de Kamer acceptabel.

4.6              De gehanteerde volgorde waarbij een beslag pas wordt overbetekend nadat het is gelegd is gebruikelijk, zodat het de gerechtsdeurwaarder niet te verwijten valt dat eerst beslag onder de werkgever is gelegd.

4.7              Vorenstaande, in samenhang bezien met de adequate en snelle wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de gemaakte fouten heeft hersteld nadat hij daarmee bekend werd en de expliciete uitleg aan de werkgever van klaagster, leiden de Kamer tot het oordeel dat tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet kan worden vastgesteld. Wat klaagster overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

5.                  Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.