ECLI:NL:TGDKG:2014:213 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet540.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:213
Datum uitspraak: 25-11-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet540.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 november 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 15 juli 2014 met zaaknummer 1001.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 540.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 11 en 27 december 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechts-deurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 23 januari 2014, heeft de gerechtsdeur-waarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 15 juli 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 16 juli 2014.

-           Bij e-mail, ingekomen op 23 juli 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 25 november 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 28 augustus 2013 is een vonnis ten laste van klaagster gewezen.

-           Op 4 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Bij brief van 8 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster tot uiterlijk 14 oktober 2013 de tijd gegeven om aan het vonnis te voldoen.

-           Op 10 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster bankbeslag gelegd, welk beslag diezelfde dag aan klaagster werd over-betekend.

-           Bij e-mail van 10 oktober 2013 heeft klaagster een klacht bij de gerechts-deurwaarder ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van             11 oktober 2013 op de klacht van klaagster gereageerd.

-           Op 25 oktober 2013 heeft de bank een verklaring derdenbeslag aan de gerechtsdeurwaarder doen toekomen.

-           Bij brief van 12 november 2013 heeft de advocaat van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat er een executiegeschil aanhangig gemaakt zou worden.

-           Op 5 december 2013 heeft de voorzieningenrechter een vonnis ten voordele van klaagster gewezen. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is tegen dit vonnis in beroep gegaan.

-           In de tussentijd hebben klaagster en de gerechtsdeurwaarder veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd over onder meer de beslagvrije voet.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder te vroeg tot beslaglegging is overgegaan, omdat zij nog de gelegenheid had om tot betaling over te gaan en/of een overzicht van haar inkomsten en uitgaven over te leggen;

b: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte beslag op een bankrekening heeft gelegd waarop PGB-gelden worden gestort;

c: de gerechtsdeurwaarder haar onheus heeft bejegend;

d: de gerechtsdeurwaarder misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt;

e: de gerechtsdeurwaarder ten onrechte druk heeft uitgeoefend op de bank om gelden af te dragen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel a overwogen dat uit het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder kan worden opgemaakt dat de brief van   8 oktober 2013, inhoudende de mededeling dat het openstaande bedrag uiterlijk       14 oktober 2013 voldaan had moeten zijn, niet aan klaagster verzonden had mogen worden. Ook kan uit het verweerschrift worden opgemaakt dat de gerechtsdeur-waarder klaagster, nadat hij op 10 oktober 2013 ten laste van haar bankbeslag had gelegd, in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog zonder bijkomende (executie) kosten van het bankbeslag het openstaande bedrag te voldoen binnen de in de brief van 8 oktober 2013 gestelde termijn. Gelet op het vorenstaande heeft de gerechts-deurwaarder de door hem gemaakte fout hersteld. De fout is niet zo ernstig dat deze niet op deze wijze opgelost kon worden.

5.2 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel b overwogen dat de rechtspraak tot op heden als uitgangspunt heeft dat er geen beslagverbod geldt voor op een bankrekening gestorte gelden (HR 21-5-1999, NJ 2001, 630). Daarnaast is de beslagvrije voet niet van toepassing indien er beslag onder een bank wordt gelegd. Onder omstandigheden kan er echter wel sprake zijn van misbruik van recht, bijvoorbeeld indien bekend is dat de beslagen rekening uitsluitend uit een bron wordt gevoed waarvoor wel een beslagvrije voet geldt, maar dat dient in een procedure voor de gewone rechter te worden vastgesteld, waarbij het aan klaagster is om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. Het is niet aan de tuchtrechter om tot een inhoudelijke beoordeling van dit geschil over te gaan. De door klaagster ingediende klacht stuit hierop af.

5.3 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel c overwogen dat de gerechtsdeurwaarder het gestelde met betrekking tot de onheuse bejegening uitdrukkelijk heeft ontkend. Nu klaagster niet nader heeft onderbouwd waaruit de ongewenste wijze van te woord staan heeft bestaan, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. In ieder geval blijkt uit de door klaagster overgelegde correspondentie niet van enige onheuse bejegening door de gerechtsdeurwaarder. Nu enig klachtwaardig handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld, dient dit onderdeel van de klacht als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.4 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel d overwogen dat indien een gerechtsdeurwaarder wordt verzocht om een titel te executeren hij wettelijk verplicht is om aan dat verzoek te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft derhalve geen misbruik van zijn bevoegdheden gemaakt, maar slechts uitvoering gegeven aan zijn ministerieplicht.

5.5 De voorzitter heeft met betrekking tot klachtonderdeel e overwogen dat de enkele niet nader door klaagster onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte druk op de bank heeft uitgeoefend om gelden af te dragen onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te kunnen stellen. Dit is des te meer het geval nu de gerechtsdeurwaarder deze stelling uitdrukkelijk heeft weersproken.

5.6 De voorzitter heeft ten slotte overwogen dat anders dan klaagster blijkbaar meent een tuchtprocedure als deze - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte biedt voor een veroordeling tot terugbetaling van de kosten.

5.7 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte beslag heeft gelegd op een bankrekening waarop PGB-gelden worden gestort.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat de gerechtsdeurwaarder bij een bankbeslag niet van te voren kan weten of op de te beslagen rekening PGB-gelden worden gestort, omdat de privacy aan het inwinnen van dergelijke informatie in de weg staat. Daarnaast zou de gerechts-deurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar handelen indien hij op eigen initiatief een door hem gelegd (bank)beslag zou opheffen. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, en mr.                M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.