ECLI:NL:TGDKG:2014:203 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet360.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:203
Datum uitspraak: 21-10-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet360.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 oktober 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 29 april 2014 met zaaknummer 975.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 360.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 27 november 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op 13 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 29 april 2014 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 30 april 2014.

Bij brief van 12 mei 2014 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 1 september 2014 heeft klaagster op voorhand een pleitnota overgelegd  met daarin onder meer de mededeling dat zij niet ter zitting kan verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 september 2014 alwaar de gemachtigde van beklaagde is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 21 oktober 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Bij in kortgeding gewezen vonnis van 18 juli 2013 is klaagster op straffe van een dwangsom onder meer veroordeeld medewerking te verlenen aan in het vonnis

omschreven rechtshandelingen. In opdracht van de eisende partij is de

gerechtsdeurwaarder overgegaan tot executie van verbeurde dwangsommen. De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van klaagster beslag gelegd op haar AOW-uitkering met toepassing van een beslagvrije voet. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de bankrekening van klaagster.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat beslag te hebben gelegd op het saldo van de bankrekening. Door het beslag is haar uitkering getroffen. Uit het feit dat er een bepaald bedrag op haar bankrekening stond heeft de gerechtsdeurwaarder de onjuiste conclusie getrokken dat klaagster elders nog inkomsten moet hebben. Dat klaagster in Portugal onroerend goed zou bezitten is onjuist. Klaagster heeft recht op een beslagvrije voet. Klaagster woont in Nederland. Dat zij vaak in Portugal verblijft vanwege het vruchtgebruik van een onroerende zaak, doet daaraan niet af. De gerechtsdeurwaarder noemt een kennis van klaagster ten onrechte haar adviseur.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 Voor zover in verzet van belang heeft de voorzitter overwogen dat de beslagvrije voet in beginsel slechts geldt voor het beslag onder de uitkeringsinstantie en in principe niet voor het beslag onder de bank. Dit kan anders zijn indien zou blijken dat de regeling van artikel 475c Rv bewust zou zijn ontdoken. In dat geval kan er sprake zijn van misbruik van recht. Of hiervan sprake is, dient in beginsel te worden beoordeeld door de gewone rechter. De tuchtrechter kan hierover slechts oordelen indien reeds op voorhand evident is dat de betreffende bankrekening uitsluitend gevoed is door de uitkering, hetgeen hier echter niet is gebleken. Het ligt op de weg van klaagster om aan te tonen dat op de bankrekening slechts haar uitkering wordt gestort en dat het aanwezige saldo alleen daardoor is opgebouwd. Dat kan bijvoorbeeld door, zoals door de gerechtsdeurwaarder ook aan klaagster is verzocht, het overleggen van bankafschriften. Op gronden als in zijn verweer vermeld stelt de gerechtsdeurwaarder dat klaagster aanvullende inkomsten heeft. Ook hier geldt weer dat het niet aan de tuchtrechter is onderzoek te doen of dit wel of niet het geval is. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de kwestie of er al of niet een beslagvrije voet moet worden toegepast vanwege de woon- en of verblijfplaats van klaagster, zich niet leent voor een beoordeling in een tuchtprocedure. Het is aan de kantonrechter om vast te stellen of er zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 475e Rv. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster uit coulance een beslagvrije som gelaten. Dat de gerechtsdeurwaarder de kennis van klaagster een keer haar gemachtigde heeft genoemd is niet tuchtrechtelijk laakbaar, aldus de voorzitter.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder verzuimd heeft te motiveren op basis waarvan klaagster dwangsommen verschuldigd is. Het overleggen van een dagvaarding van een kortgeding en het vonnis kan niet dienen als onderbouwing/motivatie van de verschuldigde bedragen. Klaagster betwist te hebben gehandeld in strijd met het vonnis en bestrijdt dat zij dwangsommen is verschuldigd. De betreffende notaris die belast is met de uitvoering van hetgeen in het vonnis is bepaald, heeft schriftelijk verklaard nooit opdracht te hebben gekregen stukken op te maken die klaagster zou moeten ondertekenen volgens het vonnis. Het is duidelijk dat klaagster geen dwangsommen verschuldigd is en de gerechtsdeurwaarder in gebreke is. Klaagster verwijst naar de door haar overgelegde verklaring van de notaris, alsmede de officiƫle vertaling daarvan in het Nederlands. Ten aanzien van het tweede beslag op haar bankrekening voert klaagster aan dat zij de gevraagde bankafschriften naar de gerechtsdeurwaarder heeft gefaxt. Hij kon daaruit opmaken dat klaagster geen andere inkomsten heeft en de rekening slechts gevuld wordt met de uitkering. De gerechtsdeurwaarder heeft bewust beslag gelegd en de beslagvrije voet omzeild. De bewering als zou klaagster in Portugal wonen en derhalve geen recht hebben op de beslagvrije voet is volstrekt onjuist, zoals blijkt uit de oorspronkelijke klacht.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 In verzet voert klaagster een nieuwe klacht aan die niet in de inleidende klachtbrief staat vermeld. Het betreft hier het betwisten van de al dan niet verschuldigdheid van verbeurde dwangsommen. Op grond van vaste rechtspraak van het Gerechtshof Amsterdam kunnen nieuwe klachten niet voor het eerst in verzet worden aangevoerd. Klaagster kan in die klacht niet worden ontvangen. Ten overvloede wordt overwogen dat de tuchtprocedure zich niet leent voor een beoordeling of er al dan niet dwangsommen verschuldigd zijn. Die beoordeling is door de wetgever gelaten aan de gewone (executie)rechter.

7.2 Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van de beslagvrije voet heeft de gerechtsdeurwaarder voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat een toetsing van de kantonrechter gewenst is teneinde te beoordelen of klaagster een beslagvrije voet toekomt. Dat is geen zaak waarover de Kamer kan beslissen. Hetgeen verder door klaagster in verzet is aangevoerd werpt dan ook geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht met betrekking tot de dwangsommen;

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A. Sissing en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.