ECLI:NL:TGDKG:2014:196 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet19.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:196
Datum uitspraak: 14-10-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet19.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet tegen voorzittersbeslissing. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 14 oktober 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 december 2013 met zaaknummer 643.2013 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 19.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [      ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 30 juli 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op 26 september 2013 is een verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder ingekomen.

Bij beslissing van 10 december 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 13 december 2013.

Bij brief van 25 december 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 2 september 2014 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 14 oktober 2014.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Op 10 april 2013 is een vonnis ten laste van klager gewezen. Bij brief van 12 april 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer een inkomsten- en uitgavenformulier doen toekomen. Op 21 april 2013 heeft klager dit formulier ingevuld en aan de gerechtsdeurwaarder geretourneerd. Voorts heeft klager een betalingsregeling van € 110,00 per maand aan de gerechtsdeurwaarder voorgesteld. Bij e-mail van 23 april 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de door hem voorgestelde betalingsregeling niet akkoord is en dat zal worden overgegaan tot betekening en executie van het tegen klager gewezen vonnis. Op 7 mei 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen. Op 10 mei 2013 en 1 juni 2013 heeft klager € 250,00 naar de gerechtsdeurwaarder overgemaakt. Op 31 mei 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager bankbeslag gelegd. Op 3 juni 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag onder de Belastingdienst gelegd. Bij brief van 24 juni 2013 heeft de gemeente Amsterdam klager medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder ten laste van hem loonbeslag had gelegd. Op 10 oktober 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klager gemaakte afspraken bevestigd samengevat inhoudende dat, indien en zodra klager € 15.000,00 zou hebben voldaan, het onder de gemeente gelegde loonbeslag en het onder de belastingdienst gelegde beslag zouden zou worden opgeheven en klager vervolgens maandelijks een bedrag van € 460,00 zou aflossen op het restant van de openstaande schuld. De ten laste van klager gelegde beslagen zijn op 4 december 2013 opgeheven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat deze nimmer de intentie heeft gehad om een betalingsregeling te treffen.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat, zoals de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd, een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. In dit geval heeft de schuldeiser blijkbaar niet ingestemd met de voorgestelde aflossing. Klager kan dat de gerechtsdeurwaarder niet verwijten.

6. De gronden van het verzet

2.1 Klager heeft in verzet aangevoerd dat de klacht niet enkel bestond uit het feit dat er geen betalingsregeling werd getroffen. De grond waarop de klacht berust is dat er beslag is gelegd op de spaarrekening van klager bij [     ] bank, terwijl deze  spaarrekening tot op heden een negatief saldo aangeeft. Klager vraagt zich af of die handeling wel verricht mag worden door een gerechtsdeurwaarder.

2.2 Daarnaast is beslag gelegd onder de Belastingdienst (voorlopige teruggaaf) waarbij de beslagvrije voet is vastgesteld  op € 0,00. Tevens is loonbeslag gelegd. Het is volgens de wet verboden om bij beslag op de voorlopige teruggaaf de beslagvrije voet op nihil zetten.

2.3 Verder valt uit zowel telefoongesprekken als e-mailberichten met de gerechtsdeurwaarder af te leiden dat hij tijdens zijn handelen het oog om oog beginsel hanteert. Klager verwijst naar een e-mailbericht van 24 juli 2013 14:19 uur van een medewerker van de gerechtsdeurwaarder. Daarin wordt klager verweten dat hij heeft nagelaten enige betaling te doen waardoor het noodzakelijk was hem te dagvaarden. Klager wordt voorts verweten de rechtmatigheid van de op hem rustende betalingsverplichting ter discussie te hebben gesteld.

2.4 Klager wijst erop dat de schuldeiser in deze zaak de [     ] is. Herhaaldelijk heeft klager schriftelijk contact gezocht met de schuldeiser. Deze heeft nooit gereageerd op klagers vragen en verzoeken. Het zal klager dan ook niet verbazen dat de schuldeiser niet op de hoogte is van het handelen van de gerechtsdeurwaarder in deze zaak. Uit brieven van 21 november 2011 en 28 november 2013 blijkt dat [     ] de opdrachtgever is. Volgens klager is de in 2012 tegen hem uitgebrachte dagvaarding daarom nietig. De gerechtsdeurwaarder trad in die zaak niet als rolgemachtigde van de schuldeiser op, maar als rolgemachtigde van [     ]. De dagvaarding is volgens klager aangeboden aan de rechtbank met daarin onjuiste gegevens.

2.5 Door het loonbeslag is het vertrouwen tussen zijn werkgever en klager beschaamd. In onderling overleg heeft de werkgever klager een vertrekregeling aangeboden. Klager heeft daarover telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en medegedeeld dat hij een bedrag van € 35.000,00 bruto meekrijgt van de werkgever onder de voorwaarde dat klager zijn ontslag indient bij de gemeente [     ]. Opvallend was dat de gerechtsdeurwaarder over de afspraken die zijn gemaakt over de betaling van € 15.000,00 en de daaropvolgende maandelijkse aflossing van € 460,00 per maand, geen toestemming nodig had van de schuldeiser. Na de gemaakte afspraken bleek klager dat zijn pensioenfonds een hoger bedrag genoemd had dan dat hij zou ontvangen, waardoor klager een lager maandinkomen had per 1 januari 2014. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder daarop op 11 november 2013 verzocht de afgesproken regeling aan te passen. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder heeft wel gereageerd. Klager verwijst naar een brief van 28 november 2013. Klager had de gerechtsdeurwaarder al in december 2011 een overzicht inkomsten en uitgaven toegezonden. Daarop heeft klager niets vernomen. Tijdens de gerechtelijke procedure bleek dat het overzicht de gerechtsdeurwaarder nooit bereikt had. Anders dan de gerechtsdeurwaarder doet voorkomen was de intentie om de kwestie minnelijk af te doen bij klager wel degelijk aanwezig. Uit bovenstaande blijkt dat de klacht niet alleen over de intentie om een betalingsregeling te treffen ging. De gerechtsdeurwaarder bepaalt of een voorgestelde regeling akkoord is. Dit is anders dan de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift vermeldt, aldus klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Anders dan klager in verzet aanvoert berust zijn klacht enkel op de grond de gerechtsdeurwaarder geen betalingsregeling met hem wilde treffen. Dat volgt namelijk uit hetgeen klager in de klacht onder het kopje “conclusie” heeft vermeld, namelijk dat de gerechtsdeurwaarder gezien het bovenstaande niet de intentie had een betalingsregeling met klager te willen treffen. Het daarboven in de klacht gestelde verwijst naar hetgeen klager van belang achtte om dit aan te kunnen tonen.

7.2 In verzet voert klager onder 2.1 tot en met 2.4 nieuwe klachten aan. Op grond van vaste rechtspraak van de Kamer en het Gerechtshof kunnen nieuwe klachten niet voor het eerst in verzet worden aangevoerd. Die klachten worden, behoudens een overweging ten overvloede, buiten beoordeling gelaten.

7.3 Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klager niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Over de vraag of de gerechtsdeurwaarder de met klager gemaakte afspraken over de betaling van € 15.000,00 en de daaropvolgende maandelijkse aflossing, heeft voorgelegd aan zijn opdrachtgever, kan klager niet klagen. Het kan goed zijn dat de opdrachtgever met de gerechtsdeurwaarder op voorhand afspraken heeft gemaakt onder welke voorwaarden de gerechtsdeurwaarder zelfstandig regelingen kon treffen. Hetgeen door klager in verzet is aangevoerd werpt dan ook geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.

7.4 Ten overvloede overweegt de Kamer dat niet kan worden vastgesteld dat het negatieve saldo op de spaarrekening aan de gerechtsdeurwaarder valt te verwijten. Uit het door klager overgelegde bankafschrift volgt dat niet. Uit een door klager onder productie 7e3 bij de inleidende klacht overgelegde brief volgt eerder dat de bank een vergissing heeft begaan. Dat bij het beslag onder de Belastingdienst de beslagvrije voet op nihil is gesteld, vloeit in deze zaak voort uit het feit dat de gehele beslagvrije voet al bij het beslag op het loon van klager was benut. Ten aanzien van [     ] geldt dat dit een incassobedrijf is dat volgens informatie op haar website een groot deel van de achterstallige betalingen van klanten van financieringsmaatschappijen afhandelt, waaronder [     ]. In een procedure voor de rechter treedt echter de schuldeiser, hier de [     ], als procespartij op.  

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.