ECLI:NL:TGDKG:2014:191 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet358.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:191
Datum uitspraak: 14-11-2014
Datum publicatie: 30-12-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet358.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van  14 november 2014 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 29 april 2014 met nummer 958.2013 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 358.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 29 april 2014 aan klager verzonden.

Op 9 mei 2014 is het tegen de beslissing van de voorzitter gerichte verzetschrift bij de Kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 september 2014. Van de behandeling ter zitting is het aan deze beslissing gehechte proces-verbaal opgemaakt.

Bij brief van 23 oktober 2014 is aan partijen  meegedeeld dat de datum waarop uitspraak zal worden gedaan wordt verlengd met uiterlijk 6 weken.

2. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klager heeft verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van deze beslissing, zodat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de door de voorzitter weergegeven feiten aangezien het verzet hiertegen niet is gericht.

4. De inleidende klacht

De voorzitter heeft de klacht in die zin samengevat dat klager zich erover beklaagt dat de gerechtsdeurwaarder onterechte vorderingen tracht te incasseren en dat er zonder titel beslag onder de Belastingdienst is gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

‘4.1 Naar het oordeel van de voorzitter mag de klacht wel beschouwd worden te zijn gericht tegen de gerechtsdeurwaarder als hoofd van zijn organisatie. De gerechtsdeurwaarder heeft niet geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de klacht en evenmin is gebleken dat namens de gerechtsdeurwaarder te [     ]verwee r is gevoerd, zodat de Kamer die gerechtsdeurwaarder als beklaagde kan aanmerken. Uit het verweer blijkt wel degelijkheid van betrokkenheid van de organisatie van de gerechtsdeurwaarder bij de (incasso van) onderhavige vorderingen op klager. De klacht heeft daarop betrekking en dus mag de gerechtsdeurwaarder als beklaagde worden aangemerkt.

4.2 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd. Alle voor deze zaak relevante stukken zijn overgelegd, waaruit niet kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder fouten heeft gemaakt. Op grond van dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder zijn handelwijze uitgebreid heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klager niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Een gerechtsdeurwaarder aan wie een vordering ter incasso gegeven wordt, behoeft slecht summier te onderzoeken of van een opeisbare vordering sprake kan zijn. Het behoort niet tot de taak van een gerechtsdeurwaarder om op voorhand de gegrondheid van een volgens zijn opdrachtgever bestaande vordering te gaan onderzoeken. Dat is uiteindelijk aan de rechter. Indien klager bezwaar heeft tegen een beslaglegging, dient hij zich daarvoor tot de gewone rechter als executierechter te wenden. Behoudens uitzonderingen, is het niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Tenslotte merkt de voorzitter op dat ook een dwangbevel een voor executie vatbare titel oplevert.’

6. De gronden van het verzet

De gronden van het verzet komen er – samengevat – op neer dat klager de Kamer verzoekt zijn klacht opnieuw te beoordelen. Klager heeft voorts meegedeeld dat hij nog nadere stukken zou inzenden ter onderbouwing van zijn stellingen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer stelt allereerst vast dat de gerechtsdeurwaarder zijn stelling dat de klacht niet tegen hem is gericht, ter zitting van 12 september 2014 heeft ingetrokken.

7.2 Voorts stelt zij vast dat van  klager na het verzetschrift geen aanvullende stukken zijn ontvangen. Gelet daarop kan de juistheid van zijn stellingen ten aanzien van de uitgebrachte dwangbevelen en de in rekening gebrachte kosten ook niet op basis daarvan worden beoordeeld.

7.3 Zoals de voorzitter al heeft overwogen is het niet aan de gerechtsdeurwaarder om een vordering op zijn juistheid te beoordelen. Klager is door (medewerkers van) de gerechtsdeurwaarder gewezen op de wijze waarop hij op kan komen tegen de tegen hem uitgebrachte dwangbevelen van het DUO en het CJIB. Zo dat niet tot het door klager gewenste resultaat heeft geleid, kan dit de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten.

7.4 Gelet op vorenstaande werpen de door klager in verzet aangevoerde gronden  geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht. Deze gronden bieden evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen.  Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. J.H.C. Schouten en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.